e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Neeritter

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
luchtx lucht: locht (Neeritter) lucht [SGV (1914)] III-4-4
lucifer zwegeltje: zwêgelke (Neeritter) lucifer [SGV (1914)] III-2-1
lui lui: lūī (Neeritter) lui (traag) [SGV (1914)] III-1-4
lui (lieden) lui: lu (Neeritter) lui (lieden) [SGV (1914)] III-3-1
luias luiwerkas: lø̜jwęrǝkas (Neeritter) De as waarop de luireep of luiketting gewonden wordt. Zie ook afb. 65. De as is in functie vergelijkbaar met de rol van het luiwerk in watermolens. Zie ook het lemma ɛrolɛ.' [N O, 25g; A 42A, 45] II-3
luid schreien krijten: kriete (Neeritter) krijten [SGV (1914)] III-1-4
luiden luiden: lōēje (Neeritter) luiden [SGV (1914)] III-3-3
luien opholen: ǫphōlǝ (Neeritter) Zakken met hand-, wind- of waterkracht optrekken. [N O, 26a] II-3
luier doek: dook (Neeritter), huik: huik (Neeritter), windel: winjel (Neeritter) luier [winjel, luur, kindsdoek, pisdoek, huik] [N 25 (1964)] III-2-2
luiermand kindskorf: kenskø̜rǝf (Neeritter  [(doorsnee van 60 cm en 25 cm hoog)]  ) Uit witte wissen of buffwissen vervaardigde wasmand voor kinderkleertjes, en dan met name voor luiers. [N 40, 107; N 40, 108; monogr.] II-12