e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Neeritter

Overzicht

Gevonden: 4545
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
duivenslag duivenstok: duivenstok (Neeritter) Het platform op het dak of tegen de gevel vóór de toegang tot het duivenhok, waarop de duiven aanvliegen en neerstrijken. Doorgaans is het platform niet meer dan een plank, soms heeft het de vorm van een huisje met een dak. In een enkel geval is de betekenis van de opgegeven term beperkt tot het (getraliede) valdeurtje dat men kan verstellen voor in- en uitvliegen; deze gevallen zijn telkens in het lemma vermeld. In kaart 52 zijn voor Belgisch Limburg alleen de mondeling verzamelde gegevens in kaart gebracht. Zie ook afbeelding 17 bij het lemma "duivenhok" (3.4.7). [JG 1a, 1b, 2c; L 8, 9b; monogr.] I-6
duizelig dazelig: dazelig (Neeritter), dol: dŭl (Neeritter), hai weurtj dul (Neeritter), duizelig: duuselig (Neeritter), verduizeld: hai weurtj verduuzeltj (Neeritter) dol worden, iemand die lang heeft of is rondgedraaid [N 07 (1961)] || duizelig [SGV (1914)] || duizelig [locht, deuzig, duizig, dol, zat] [N 10a (1961)] || duizelig worden, iemand die een harde slag op zijn hoofd heeft gekregen [N 07 (1961)] III-1-2
duizendpoot duizendpoot: doezenjdpoeot (Neeritter) duizendpoot [duuzendbeender, -been] [N 26 (1964)] III-4-2
dun sneetje brood flitsje: fletske (Neeritter) Welke woorden kent Uw dialect voor: een dun schijfje of sneetje brood of vlees? (vlitske, fliesterke, fluusterke?) [N 16 (1962)] III-2-3
dunne melk dunne melk: døn mɛlk (Neeritter) Dunne melk met een laag vetgehalte. [N 3A, 74] I-11
dunne sjaal sjaal: sjaal (Neeritter) sjaal, dunne ~ [N 23 (1964)] III-1-3
dunne wollen kous fijne wollen hoos: fun wolle hooze (Neeritter) kousen, dunne (wollen) ~ [slekke kousen] [N 24 (1964)] III-1-3
dunne zijden dameskous zijden hoos: zieë hooze (Neeritter) dameskousen, dunne zijden ~ [N 24 (1964)] III-1-3
dunne zwarte rouwkous rouwhoos: rouwhooze (Neeritter) kousen, dunne zwarte ~ gedragen in de rouwtijd [N 24 (1964)] III-1-3
durven durven: dörve (Neeritter, ... ) durven [SGV (1914)] || durven (geen context) [DC 37 (1964)] III-1-4