e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L368p plaats=Neeroeteren

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
nootmuskaat muskaat: mesjoat (Neeroeteren), Het is een verbasterde vorm van mesjoat  besjoat (Neeroeteren), In verbasterde vorm van mesjoat naar analogie met besji-jt  besjoat (Neeroeteren), notemuskaat: nutebesjoat (Neeroeteren) muskaat || nootmuskaat III-2-3
noten blokken: (enk)  blǫk (Neeroeteren) Tapse houten of ijzeren blokjes in de (zeskantige) steenbus van de ligger die met behulp van spieën worden bijgespied. Zie ook afb. 78. De noten (nø̄tǝ) werden volgens de invuller uit l 265 alleen gebruikt in een ijzeren bus voor het bijstellen daarvan. [Vds 120; Jan 131; N O, 16e; N O, 16f; A 42A, 23 add.] II-3
noten afslaan afhouwen: aafhouwen (Neeroeteren), afslaan: aafsloân (Neeroeteren), slaan: slaon (Neeroeteren) noten afslaan [ZND 36 (1941)] III-2-3
nylonkous nylonkous: nylonkousen (Neeroeteren) nylonkousen [N 24 (1964)] III-1-3
ochtend (vanmorgen middag: vîêrmiddəch (Neeroeteren), ochtend: deeze mərge (Neeroeteren), deze mergen (Neeroeteren), deze mèrge (Neeroeteren), deze mèrgen (Neeroeteren) s morgens) [RND], [ZND 39 (1942)] III-4-4
oever kant: kant (Neeroeteren) oever, zoom van het land aan elk van de beide zijden van het water van een rivier, meer enz [kant, wal] [N 81 (1980)] III-4-4
ogenblikje, korte tijd, eventjes beetje: bìtje (Neeroeteren), ĕ bitje (Neeroeteren), even: effe (Neeroeteren), eventjes: effekes (Neeroeteren) een ogenblikje [ZND 04 (1924)] || even [ZND 34 (1940)] III-4-4
okkernoot noot: niet (Neeroeteren), nuut (Neeroeteren) noot, vrucht I-7
oksaal doksaal: ein schoen d`oksoal (Neeroeteren), hoogzaal: ijne choeënen hoëgzaol (Neeroeteren), oksaal: e schoën oksoal (Neeroeteren), e sjoen ksaol (Neeroeteren), ene šūnen oksaol mēt ene nuwen ērgel (Neeroeteren) Een schoon (d)oksaal (waar het orgel zich bevindt in de kerk). [ZND 39 (1942)] || Een schoon oksaal met een nieuw orgel. [ZND 05 (1924)] III-3-3
oksel oksel: Altijd mv.  uksəls (Neeroeteren) oksel, oksels [oksel, okselschrooi, hoksel, hoks] [N 10 (1961)] III-1-1