e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L368p plaats=Neeroeteren

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
prutsen fritselen: fritsele (Neeroeteren), fritselen (Neeroeteren, ... ), cf. WNT III-3 kol. 4688 s.b. "fritselen - frisselen  fritselen (Neeroeteren), klommelen: klommelen (Neeroeteren), klongelen: klòngele (Neeroeteren), kloten: zie ook gekluut och, de kluuts mè wat aan  klute (Neeroeteren), knoeien: knuje (Neeroeteren), onbenullige zaken doen: pritser of sukkelaar  onbenullige, niet veel zeggende zaken doen (Neeroeteren), potteren: Di-j twiê auw sikkelèèrkes zitte doa mè wat te pottere  pottere (Neeroeteren), prutsen: pritsen (Neeroeteren), prutsen (Neeroeteren), z. ook pottere Waat zuidste nog langer zitte te pritse: de piks later toch niks möt  pritse (Neeroeteren), verkloten: Kliêtsje, dich verkluuts al di-jen ti-jd aan di-j prulle van niks  verklute (Neeroeteren) Frutselen (met kleinigheden bezig zijn). [ZND 35 (1941)] || met nietige bezigheden zijn tijd doorbrengen || nogal sukkelachtig tewerkgaan || ondeugelijk (of onvoldoende) werk, verrichten, klooien || prutsen, broddelen || prutsen: betekenis [ZND 40 (1942)] || prutsen: uitspraak [ZND 40 (1942)] || slordig of/en slecht te werk gaan || verknoeien, verklungelen III-1-4
prutser klommelaar: klòmmelèèr (Neeroeteren), kloot-me-vee: nûw zi-jn vruiw gestorven is, zitsj dèèn erme kluutmevee doa hiêl allein te pottere  kluutmevee (Neeroeteren), potteraar: potterèèr (Neeroeteren), sukkelaar: sigkelèèr(ster) (Neeroeteren) klungelaar, onhandig wezen || lantefanter, treuzelaar, onhandigaard, die veel meer tijd nodig heeft dan normaal om iets af te werken || sukkelaar, onhandig iemand || wat, oorspronkelijk een minder bekwame kok betekende III-1-4
prutswerk geknoei: waat en geknoei (Neeroeteren), wat e geknoei (Neeroeteren), wat ein geknoei (Neeroeteren), oe lang trekken  waat ij geknoeëj (Neeroeteren), smerig werk: ein smierig werk (Neeroeteren), vuil werk: ein voelwerk (Neeroeteren) Wat een geknoei (slecht en slordig werk). [ZND 35 (1941)] III-1-4
pruttelen lurken: lurken (Neeroeteren) Hoe noemt U: Snurkende geluiden maken, gezegd van een pijp (smierken, lurken) [N 80 (1980)] III-2-3
puber bakvis: bakvis  bakvös (Neeroeteren) benaming voor aankomend meisje III-2-2
pudding podding: s Zòndigs mook uis moder dèk sjòkkelate podding  podding (Neeroeteren), pudding: pudding (Neeroeteren) pudding || Pudding (bodding, podding?) [N 16 (1962)] III-2-3
puimsteen puimsteen: pumstęjn (Neeroeteren), pø̜jmstęjn (Neeroeteren), pǫmpstęjn (Neeroeteren) Lichte poreuze gestolde lava met een sponsachtig uiterlijk voor het polijsten van houtwerk en het inschuren van natte grondverf. De 'Gotlandsteen' (Q 162) is een zeer fijnkorrelige zandsteen uit Gotland in Zweden, harder dan puimsteen, die voor fijn schuurwerk wordt gebruikt. [S 29; L 40, 80; N 67, 60c; Renders 1; monogr.] II-9
puistjes brobbels: brubəls (Neeroeteren) puistjes [bultjes, botsels, brobbels] [N 10 (1961)] III-1-2
pullover pullover: pəlovər (Neeroeteren), tricot (fr.): [triko (Neeroeteren) pullover truivest met mouwen zonder knopen [N 23 (1964)] III-1-3
punt van het blad van de zeis tip: tep (Neeroeteren) De scherpe punt aan het blad van de zeis, aan het uiteinde tegenover de arend en de hak. Zie afbeelding 5, nummer 3. [N 18, 68c; JG 1a, 1b, 2c; monogr.] I-3