e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L368p plaats=Neeroeteren

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
schoppen in het kaartspel schoppen: scheppe (Neeroeteren), schöppen (Neeroeteren), sjuppen (Neeroeteren), sjèppe (Neeroeteren) Schoppen: Hoe heet schoppen heer of schoppen koning (in een kaartspel)? [ZND 42 (1943)] III-3-2
schors schil: šɛl (Neeroeteren), schors: šǫrs (Neeroeteren) De ruwe buitenkant van de stam en takken van een boom. In sommige dialecten bestaat er een verschil in benaming tussen de schors van naaldbomen en die van andere bomen. Het betreft de plaatsen Lommel (K 278), Paal (K 357), Neerpelt (L 312), Overpelt (L 314), Hechtel L 352), Peer (L 355), Neerglabbeek (L 367), Houthalen (L 414), Hasselt (Q 2) en Martenslinde (Q 89). De schors van de naaldboom wordt daar met een locale uitspraakvariant van het woordtype schil aangeduid, de schors van andere bomen met die van schors. In Lanklaar (L 422) wordt het woord schaal (šal) alleen voor de schors van dennenbomen gebruikt [N 50, 8a-b; N 75, 83d; A 45, 32; L 34, 54a-b; monogr.] II-12
schors (alg.) schors: sjors (Neeroeteren) schors III-4-3
schot schot: schièt, twiee schieèt (Neeroeteren), šīt, twī šīt (Neeroeteren) Een schot, twee schoten (van een wapen). [ZND 06 (1924)] III-3-1
schotel schotel: šūtəl (Neeroeteren, ... ), šūətəl (Neeroeteren, ... ), teller: tɛi̯ər (Neeroeteren, ... ) een ronde schotel [ZND 06 (1924)] || schotel [ZND m] III-2-1
schoteltje ondertasje: Tri-jneke, zöt dich ins de zjatte en de ònderteskes op toafel  ònderteske (Neeroeteren), schoteltje: sjietəlkə (Neeroeteren, ... ), sjiêtelke (Neeroeteren), šitəlkə (Neeroeteren), teldertje: tei-jərkə (Neeroeteren), tejərkə (Neeroeteren), teͅi̯ərkə (Neeroeteren) een kopje met een schoteltje [ZND 34 (1940)] || schoteltje [ZND 34 (1940)], [ZND 45 (1946)] || schoteltje onder een drinkkop III-2-1
schouder schouder: ṣo.uərs opha:lə (Neeroeteren) schouders ophalen [schokschoere] [N 10 (1961)] III-1-1
schouderblad schouderblad: sjowerblaat (Neeroeteren) Schouderblad: een der beide, driehoekige platte beenderen op de bovenrug die de schouders helpen vormen (schouderblad, schoft. schug). [N 106 (2001)] III-1-1
schouderkussen schouderkussen: šǫwǝrkø̜sǝ (Neeroeteren) Klein glanskussen waarmee men de schouders kan persen. [N 59, 26b; N 59, 19b; N 59, 19e] II-7
schoudermanteltje pelerine (<fr.): peͅldəren-peͅldərenə-peͅldərenkə (Neeroeteren) schoudermanteltje [pelderien, pellerien] [N 23 (1964)] III-1-3