26558 |
groot rad, windrad |
groot rad:
grȳǝ.t rā.t (L368p Neeroeteren)
|
Het van pinnen voorziene rad dat wordt gebruikt om de molenstenen met behulp van een steenreep op te heffen. Zie ook de toelichting bij het lemma ɛsteenreepɛ.' [Vds 207; Jan 190]
II-3
|
20346 |
grootmoeder |
bestemoeder:
bestemooier (L368p Neeroeteren),
bonne-ma:
bonma (L368p Neeroeteren),
kindertaal
boomma (L368p Neeroeteren),
grootje:
grootje (L368p Neeroeteren),
kindertaal
groeëtje (L368p Neeroeteren),
grootmama:
groetmama (L368p Neeroeteren),
grootmoeder:
groetmooder (L368p Neeroeteren),
groetmooier (L368p Neeroeteren),
groetmóójer (L368p Neeroeteren),
groeëtmoder (L368p Neeroeteren),
groëtmoder (L368p Neeroeteren),
peetje:
kindertaal
peetje (L368p Neeroeteren)
|
grootmoeder [ZND 35 (1941)] || grootmoeder (gemeenzaam/kindertaal) [ZND 35 (1941)]
III-2-2
|
25007 |
grootte |
grootte:
grīədə (L368p Neeroeteren),
gry(3)̄ədə (L368p Neeroeteren)
|
grootte [ZND 01 (1922)]
III-4-4
|
20288 |
grootvader |
bestevader:
bestevaaier (L368p Neeroeteren),
bon-pa:
bompa (L368p Neeroeteren),
kindertaal
bompa (L368p Neeroeteren),
bôompa (L368p Neeroeteren),
grootje:
kindertaal
groeëtje (L368p Neeroeteren),
grootpapa:
groetpapa (L368p Neeroeteren),
grootvader:
groetvaader (L368p Neeroeteren),
groetvaaier (L368p Neeroeteren),
groeëtvader (L368p Neeroeteren),
groëtvader (L368p Neeroeteren),
opa:
opa (L368p Neeroeteren),
peteren:
kindertaal
pieëtere (L368p Neeroeteren)
|
grootvader [ZND 35 (1941)] || grootvader (gemeenzaam/kindertaal) [ZND 35 (1941)]
III-2-2
|
28721 |
grootwerk |
groot werk:
gruǝt wɛrk (L368p Neeroeteren)
|
Het werk dat bestaat in het maken van grote kledingstukken zoals colberts en winterjassen. [N 59, 194b]
II-7
|
33317 |
grote boerderij |
geleg:
gǝlęi̯x (L368p Neeroeteren),
gǝlɛx (L368p Neeroeteren),
gǝlɛ̄x (L368p Neeroeteren),
paardsplaats:
pērtsplāts (L368p Neeroeteren
[(itt ossenplaatsje)]
)
|
Als grootte-aanduiding geven de informanten doorgaans "minstens 10 hectare" op; soms noemt men ook de maximum-grootte erbij, bijvoorbeeld: "van 20 tot 40 ha". Het aantal paarden is vaak ook criterium om van een "groot bedrijf" te spreken, bijvoorbeeld "boerenhof met paarden" (L 213). In het Leuvens materiaal, lijst 35, vraag 59 is gevraagd naar geleg of geleeg, met de betekenis "boerderij met grote landerijen". Naast specifieke termen vindt men tussen de opgaven ook enige omschrijvingen, vooral met behulp van het bijvoeglijk naamwoord groot. Voor de fonetische documentatie van het type boerderij, zie het lemma "boerderij, algemeen" (1.1.1). [A 10, 2c en 3a; L 22, 1a; L 35, 59; monogr.; add. uit L 38, 22]
I-6
|
25060 |
grote hoeveelheid, hoop |
hoop:
einen huip (L368p Neeroeteren),
heip (L368p Neeroeteren),
houp (L368p Neeroeteren)
|
grote hoeveelheid || hoop [ZND 01 (1922)]
III-4-4
|
19502 |
grote schoonmaak |
grote schoonmaak:
groëtte sjoënmaak (L368p Neeroeteren, ...
L368p Neeroeteren)
|
Hoe noemt u de najaarsschoonmaak? [N105 (2000)] || Hoe noemt u de voorjaarsschoonmaak? [N105 (2000)]
III-2-1
|
25234 |
grote wolk |
grote wolk:
grute wuik (L368p Neeroeteren)
|
grote, op zichzelf staande wolk [bonk] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
21508 |
grove stem |
grove stem:
ein graove stèm (L368p Neeroeteren),
⁄n grōͅf steͅm (L368p Neeroeteren)
|
grove stem [ZND 24 (1937)]
III-3-1
|