17776 |
hiel |
vers:
vars (L368p Neeroeteren, ...
L368p Neeroeteren,
L368p Neeroeteren,
L368p Neeroeteren,
L368p Neeroeteren,
L368p Neeroeteren)
|
hak (van de voet) [ZND 01 (1922)] || hiel (van de voet) [ZND 01 (1922)], [ZND m] || hoe heet het achterdeel van de voet (fr. talon) [ZND 29 (1938)]
III-1-1
|
32398 |
hielboor |
ever:
ē̜vǝr (L368p Neeroeteren)
|
Avegaar die wordt gebruikt om de uitgedopte klomp aan de achterkant in de diepte uit te boren. Deze bewerking wordt soms ook wel vóór het voorboren gedaan. [N 97, 82; A 29a, 12a, add.]
II-12
|
18344 |
hielstuk van een schoen |
hak:
hak (L368p Neeroeteren)
|
hielstuk [konterfort[ [N 24 (1964)]
III-1-3
|
20329 |
hij aardt naar zijn vader |
hij aardt naar zijn vader:
hé aardt nao zie vaaier (L368p Neeroeteren)
|
naar zijn vader aarden; hij aardt naar zijn vader [ZND 19 (1936)]
III-2-2
|
18012 |
hijgen |
hijgen:
hiege (L368p Neeroeteren),
kuimen:
kīmǝ (L368p Neeroeteren)
|
[JG 1a, 1b]hijgen (naar adem) [ZND 01 (1922)]
I-11, III-1-2
|
20481 |
hijgen naar adem, reutelen |
ratelen:
hè ratelt (L368p Neeroeteren),
reutelen:
rietelen (L368p Neeroeteren),
snakken naar adem:
aujem snakken (L368p Neeroeteren),
hè snakt nao zienen aojem (L368p Neeroeteren),
hé snakt nao zienen aojem (L368p Neeroeteren)
|
Hoe zegt men van een stervende, die naar adem hijgt of reutelt? [ZND 41 (1943)]
III-2-2
|
18029 |
hik |
hik:
hik (L368p Neeroeteren)
|
hik [hibbik, hikkepik, hippik] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
22777 |
hinkelblokje |
schervel:
sjervel (L368p Neeroeteren)
|
Hoe heet het stukje hout of steen dat hierbij wordt gebruikt? [ZND 27 (1938)]
III-3-2
|
22774 |
hinkelen |
hinkelen:
/
hinkele (L368p Neeroeteren),
perkhinken:
perkhinken (L368p Neeroeteren),
/
perkhinken (L368p Neeroeteren)
|
hinkelen [SND (2006)] || Hoe heet het kinderspel, waarbij op één been gesprongen wordt? [ZND 27 (1938)]
III-3-2
|
22775 |
hinkelen: hinkelspel |
hinkspel:
henkspiel (L368p Neeroeteren)
|
Hoe heet het kinderspel, waarbij op één been gesprongen wordt? [ZND 27 (1938)]
III-3-2
|