e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Neeroeteren

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
moedeloos (zijn) mismoed: Noa alles waat er gebiêrd is, zuiw eine mins waal de mismood kri-jge Bn. mismodig  mismood (Neeroeteren), mismoedig: mismodig (Neeroeteren) ontmoediging, moedeloosheid III-1-4
moeder moe: verkorting van moder, of iets platter van mojer  mo (Neeroeteren), moeder: moder (Neeroeteren, ... ), moojər (Neeroeteren), módər (Neeroeteren), móódər (Neeroeteren), móójer (Neeroeteren), móójər (Neeroeteren), mo en volkser mojer  moder (Neeroeteren) moeder [ZND 01 (1922)], [ZND 04 (1924)] || moeder; dat is zijn moeder [ZND 08 (1925)] || moeder; hoe lang blijft ge nu bij me, Moeder [ZND 09 (1925)] || moeder; welke woorden hoort men uit de kindermond voor moeder [ZND 11 (1925)] III-2-2
moedervlek pepervlek: pēperplek (Neeroeteren) Moedervlek: een aangeboren bruine vlek op de huid (moedervlek, moederplek, peperkoor, pepervlek). [N 106 (2001)] III-1-1
moedig (zijn) durven: dè dirft (Neeroeteren), kloek: dèè kjloke kèrel hauw het neet klook wi-j het begos te blikseme Syn. uitdr. het neet sti-jf höbbe  klook (Neeroeteren), moedig: hē is moodig (Neeroeteren), niet bang: hè is neet bang (Neeroeteren), neet bang (Neeroeteren), niet schouw: hē is neet sjoew (Neeroeteren), vol moed: hè is vol moot (Neeroeteren) hoe drukt ge uit in uw dialect: hij is moedig (hij is geen bangerd, hij durft bv. te vechten) [ZND 39 (1942)] || kloek, stevig of moedig III-1-4
moedig en opgewekt driftig: dreftǝx (Neeroeteren) Gezegd van energieke en levendige paarden. [JG 1a; N 8, 64j] I-9
moeilijk vooruitkomen taffelen: tafələ (Neeroeteren) lopen: moeilijk vooruit komen [stachele] [N 10 (1961)] III-1-2
moeite moeite: Mi-jne leve mins; det hèèt nogal mooite gekost z. ook mote  mooite (Neeroeteren), moyen (fr.): Fr. moyen, zie mejeng det miêlepèèrd mees nogal melèng make viêr ût di-j losse èèrd te kòmme  melèng (Neeroeteren), trubbel: Vgl. trubbel en Eng. trouble Det verhûze waas mich einen hiêlen törbel viêr di-j auw minskes  törbel (Neeroeteren) inspanning(en) || moeite || moeite, moeilijke omstandigheden III-1-4
moer moer: moor (Neeroeteren), mōr (Neeroeteren) konijn, vrouwtje [ZND 20 (1936)] || voedster, vrouwtjes konijn [Goossens 1b (1960)] III-2-1
moestuinx hof: hoͅf (Neeroeteren), huuf (Neeroeteren), hūf (Neeroeteren, ... ), hūəf (Neeroeteren, ... ), hű̅ə.f (Neeroeteren), moostem: moosem (Neeroeteren), mōsəm (Neeroeteren), tuin: tuin (Neeroeteren) [Goossens 1b (1960)] [ZND 01 (1922)] [ZND 04 (1924)] [ZND 04 (1924)] [ZND 19B (1936)] [ZND 24 (1937)] [ZND 27 (1938)] [ZND 44 (1946)]hof, groentetuin I-7
moezen kapot koken: kapot gekoêkt (Neeroeteren), murw koken: m‧ɛrəx k‧ūəkə (Neeroeteren) moes worden; Hoe noemt U: Tot moes koken (moezen) [N 80 (1980)] III-2-3