e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Neeroeteren

Overzicht

Gevonden: 3933

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
aardappels schillen schillen: schellen (Neeroeteren) (aardappels) schillen [Lk 01 (1953)] III-2-3
aardappelschil schil: šęl (Neeroeteren) Het velletje van de vrucht van de aardappel. [JG 1a, 1b; monogr.] I-5
aardappelstruik bos: bos (Neeroeteren), struik: struk (Neeroeteren) Het geheel van de aardappelplant of aardappelbos: wortels, stengels. bladeren en bloemen. In het lemma en op de kaart is aangetekend waar zich de opvallende monoftong /u/ bevindt in struik, terwijl men een diftong of palatalisering zou verwachten; zie Stevens 1951, 249. Voor de fonetische documentatie van de typen aardappel en patat, zie het lemma Aardappel. [N 12, 5; JG 1a, 1b; A 23, 17c; Lu 1, 17c; monogr.] I-5
aardbei aardbeer: ērdbīr (Neeroeteren), èèrbiêr (Neeroeteren) [ZND 19A (1936)]aardbei I-7
aardbeienvlaai aardberenvlaai: érbíérevlaai (Neeroeteren) Vla met vulling van aardbeien [N 16 (1962)] III-2-3
aarden genaken: kan ook verniêke In det nûw hûs koste ze zich mè neet geniêke  geniêke (Neeroeteren), gewend: Noa ein paar daag woare ze al good gewi-jndsj in hun nûw hûs  gewi-jndsj (Neeroeteren), soms ook  gewöndsj (Neeroeteren) goed aardend || het gewoon worden, aarden III-1-4
aarden pot aarden pot: ērdǝ(n) pǫt (Neeroeteren), ęrdǝ pǫt (Neeroeteren), moespot: mōspǫt (Neeroeteren), roompot: rǫwmpǫt (Neeroeteren), stenen pot: stęjnǝ pǫt (Neeroeteren), stęjnǝn pǫt (Neeroeteren), vetpot: vętpǫt (Neeroeteren) Aarden pot, bleekbruin van kleur. Dorren (Valkenburgs Woordenboek) merkt op pag. 15 over de term baar op: ø̄̄Naar de grootte onderscheidt men één-, twee- en drieschildersbaren, wijl ze gemerkt zijn met één, twee of drie schildjes (reliefstempels), met een inhoud van circa 20, 30 en 40 liter.ø̄̄ De driekroonse pot was een verglaasde pot voor het inmaken van zuurkool, braadworst en bonen. De pot was gemerkt met drie kroontjes en had een inhoud van 20 tot 50 liter. Het woordtype driekronenpot duidt waarschijnlijk een vergelijkbare pot aan. Zie hiervoor ook de toelichting bij het lemma ɛstroopvatɛ in wld II.2, pag. 59.' [N 49, 103b; L 1a-m; L 32, 15a; L 32, 15b; R 3, 5; S 1; monogr.] II-8
aars aarsdarm: aarsderm (Neeroeteren), gat: gā.t (Neeroeteren), kont: ko.nt (Neeroeteren), vot: vǫt (Neeroeteren) [JG 1a, 1b; N 8, 13, 32.9 en 35]aars [ZND 01 (1922)] I-9, III-1-1
aarzelen drezen: dreise (Neeroeteren), drejse (Neeroeteren) aarzelen III-1-4
aas in het kaartspel aas: aozen (Neeroeteren), harten aos (Neeroeteren), roeten (Neeroeteren), rūten aos (Neeroeteren), schèppen aos (Neeroeteren, ... ), šèppen aōs (Neeroeteren, ... ), aast: oast (Neeroeteren), haast: haost (Neeroeteren) Aas (kaartspel). [ZND 01 (1922)] || Aas: harten aas (in het kaartspel). [ZND 19A (1936)] || Aas: ruiten aas (kaartspel). [ZND 06 (1924)] || Aas: schoppen aas (kaartspel). [ZND 06 (1924)] || Ik heb de vier azen. [ZND 19A (1936)] || Schoppen: schoppen aas (kaartspel). [ZND 06 (1924)] III-3-2