20899 |
aardappels schillen |
schillen:
schellen (L368p Neeroeteren)
|
(aardappels) schillen [Lk 01 (1953)]
III-2-3
|
33168 |
aardappelschil |
schil:
šęl (L368p Neeroeteren)
|
Het velletje van de vrucht van de aardappel. [JG 1a, 1b; monogr.]
I-5
|
33164 |
aardappelstruik |
bos:
bos (L368p Neeroeteren),
struik:
struk (L368p Neeroeteren)
|
Het geheel van de aardappelplant of aardappelbos: wortels, stengels. bladeren en bloemen. In het lemma en op de kaart is aangetekend waar zich de opvallende monoftong /u/ bevindt in struik, terwijl men een diftong of palatalisering zou verwachten; zie Stevens 1951, 249. Voor de fonetische documentatie van de typen aardappel en patat, zie het lemma Aardappel. [N 12, 5; JG 1a, 1b; A 23, 17c; Lu 1, 17c; monogr.]
I-5
|
33482 |
aardbei |
aardbeer:
ērdbīr (L368p Neeroeteren),
èèrbiêr (L368p Neeroeteren)
|
[ZND 19A (1936)]aardbei
I-7
|
20735 |
aardbeienvlaai |
aardberenvlaai:
érbíérevlaai (L368p Neeroeteren)
|
Vla met vulling van aardbeien [N 16 (1962)]
III-2-3
|
18905 |
aarden |
genaken:
kan ook verniêke In det nûw hûs koste ze zich mè neet geniêke
geniêke (L368p Neeroeteren),
gewend:
Noa ein paar daag woare ze al good gewi-jndsj in hun nûw hûs
gewi-jndsj (L368p Neeroeteren),
soms ook
gewöndsj (L368p Neeroeteren)
|
goed aardend || het gewoon worden, aarden
III-1-4
|
29574 |
aarden pot |
aarden pot:
ērdǝ(n) pǫt (L368p Neeroeteren),
ęrdǝ pǫt (L368p Neeroeteren),
moespot:
mōspǫt (L368p Neeroeteren),
roompot:
rǫwmpǫt (L368p Neeroeteren),
stenen pot:
stęjnǝ pǫt (L368p Neeroeteren),
stęjnǝn pǫt (L368p Neeroeteren),
vetpot:
vętpǫt (L368p Neeroeteren)
|
Aarden pot, bleekbruin van kleur. Dorren (Valkenburgs Woordenboek) merkt op pag. 15 over de term baar op: ø̄̄Naar de grootte onderscheidt men één-, twee- en drieschildersbaren, wijl ze gemerkt zijn met één, twee of drie schildjes (reliefstempels), met een inhoud van circa 20, 30 en 40 liter.ø̄̄ De driekroonse pot was een verglaasde pot voor het inmaken van zuurkool, braadworst en bonen. De pot was gemerkt met drie kroontjes en had een inhoud van 20 tot 50 liter. Het woordtype driekronenpot duidt waarschijnlijk een vergelijkbare pot aan. Zie hiervoor ook de toelichting bij het lemma ɛstroopvatɛ in wld II.2, pag. 59.' [N 49, 103b; L 1a-m; L 32, 15a; L 32, 15b; R 3, 5; S 1; monogr.]
II-8
|
17653 |
aars |
aarsdarm:
aarsderm (L368p Neeroeteren),
gat:
gā.t (L368p Neeroeteren),
kont:
ko.nt (L368p Neeroeteren),
vot:
vǫt (L368p Neeroeteren)
|
[JG 1a, 1b; N 8, 13, 32.9 en 35]aars [ZND 01 (1922)]
I-9, III-1-1
|
19283 |
aarzelen |
drezen:
dreise (L368p Neeroeteren),
drejse (L368p Neeroeteren)
|
aarzelen
III-1-4
|
22741 |
aas in het kaartspel |
aas:
aozen (L368p Neeroeteren),
harten aos (L368p Neeroeteren),
roeten (L368p Neeroeteren),
rūten aos (L368p Neeroeteren),
schèppen aos (L368p Neeroeteren, ...
L368p Neeroeteren),
šèppen aōs (L368p Neeroeteren, ...
L368p Neeroeteren),
aast:
oast (L368p Neeroeteren),
haast:
haost (L368p Neeroeteren)
|
Aas (kaartspel). [ZND 01 (1922)] || Aas: harten aas (in het kaartspel). [ZND 19A (1936)] || Aas: ruiten aas (kaartspel). [ZND 06 (1924)] || Aas: schoppen aas (kaartspel). [ZND 06 (1924)] || Ik heb de vier azen. [ZND 19A (1936)] || Schoppen: schoppen aas (kaartspel). [ZND 06 (1924)]
III-3-2
|