e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Neeroeteren

Overzicht

Gevonden: 3933
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
eerste nazwerm engel: ɛ.ŋǝl (Neeroeteren) De eerste nazwerm of met de voorzwerm meegerekend de tweede zwerm. Ze is kleiner dan de voorzwerm. Acht of tien dagen nadat de voorzwerm is weggevlogen, vliegt de tutende, nieuw uitgelopen en nog onbevruchte moer of koningin met een deel van het bijenvolk weg. In deze eerste nazwerm kunnen koninginnen zitten die allemaal nog onbevrucht zijn. Zij vormen ofwel nieuwe afsplitsingen ofwel zij bevechten elkaar op leven en dood, totdat er nog één koningin overblijft. Een volk kan slechts één koningin gebruiken. [N 63, 29c; N 63, 37b; N 63, 37e; JG 1a+1b; JG 2b-5; A 9, 6; monogr.] II-6
eerste opbod eerste hoogsel: iërste hiëgsel (Neeroeteren), inzet: den inzēt (Neeroeteren), den inzèt (Neeroeteren) Eerste opbod bij een openbare verkoping. [ZND 36 (1941)] III-3-1
eerste pas eerste pas: īstǝ pas (Neeroeteren) De eerste, ruwe pas waarvoor het colbert geheel in elkaar moet worden geregen zonder voering. Volgens de informant van K 361 is er maar één pas. [N 59, 76a] II-7
eetbare paddestoel truffel: tròfel (Neeroeteren) eetbare paddestoel III-4-3
eetbare slak slek: slèk (Neeroeteren) slak; Hoe noemt U: Een eetbare slak (karakol, kreukel) [N 80 (1980)] III-2-3
eetkamer eetkamer: èètkamer (Neeroeteren) eetkamer III-2-1
eetlust goesting: gòsting (Neeroeteren, ... ), Gösting is kuip/ al vindste ze op eine mösthuip: over smaak valt niet te twisten, al moge die nog zo zonderling zijn  gòsting (Neeroeteren), Ich hauw mè weinig gòsting in di-j butermöl(le)k  gòsting (Neeroeteren) lust || smaak || trek || zin III-2-3
egel egel: ēgəl (Neeroeteren) egel [ZND 01 (1922)] III-4-2
eggen eggen: ęgǝ (Neeroeteren), ęqǝ (Neeroeteren) Het land met de eg bewerken, met de eg over het land gaan. Bedoeld wordt die bewerking waarbij de tanden van de eg door de grond gaan. Voor de bewerking van de grond met een ondersteboven gekeerde eg zie men het lemma ''slepen''. De verschillende manieren van eggen komen in de volgende lemmata aan de orde. NB 1. Hieronder worden de typen eegden, egen en eggen onderscheiden. Onder verwijzing naar dit lemma wordt het betrokken woord(deel) in de volgende lemmata door ''eggen'' resp. ''eggen'' gesubstitueerd. 2. In de volgende lemmata is het werkwoordelijk deel eggen bij de dialectvarianten kortheidshalve weggelaten. In verband daarmee wordt eventuele assimilatie c.q. invoeging van een verbindings-n aan het slot van het aan eggen voorafgaande woord(deel) niet tot uitdrukking gebracht. [JG 1a + 1b; N 11, 79; N 11A, 170; N 15, 3; R 3, 4; div.; monogr.] I-2
eggen na het zaaien onder[eggen]: o.ndǝr[eggen] (Neeroeteren), ondǝr[eggen] (Neeroeteren) Met de hand gezaaid graan moest met de eg in de grond worden gewerkt. Daarvoor gebruikte men de zaadeg. Als men niet over zulk een eg beschikte of als men gezien de grondsoort e.d. de verschillende bewerkingen of egwijzen met dezelfde eg(soort) kon uitvoeren, egde men de ingezaaide akker na met de gewone eg, die dan "bot" was aangespannen. Machinaal (in rijen) gezaaid graan hoeft niet ondergeëgd te worden, omdat het door de zaaimachine al in de grond is gebracht. Men egde een aldus ingezaaide akker soms nog een keer na, om de sporen van de zaaimachine en de paardetrappen uit te wissen. Als men bij het na-eggen van het ingezaaide stuk geen keerstroken in acht hoefde te nemen, werkte men de kanten van de akker af, door enkele banen rond het hele perceel te eggen. Voor ''eggen'' en ''eggen'' zie het lemma ¬¥eggen¬¥.' [JG 1a+ 1b+ 1d; N 11, 80b; N 11A, 172c + 178; N P, 16 add.; div.; monogr.] I-2