e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Neeroeteren

Overzicht

Gevonden: 3933
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
eksteroog egerstenoog: ègersteoug (Neeroeteren), engerstenoog: êngersteoug (Neeroeteren) eksteroog [ZND 01 (1922)] || eksteroog (op de tenen, fr. cor) [ZND 19 (1936)] III-1-2
elastiek elastiek: elastik (Neeroeteren), ēlǝstik (Neeroeteren), ęlastek (Neeroeteren), ęlǝstek (Neeroeteren) Band- of koordvormig stuk gummi. Elastiek komt voor als enkele draad of als gevlochten of geweven band, in verschillende breedten, en het kent vele toepassingen. [N 59, 42; N 62, 61; L 34, 86; MW; monogr.] II-7
elders, ergens anders ergens anders: èrgens anders (Neeroeteren), Viêrtaan zulle vèè op ein ander (plaats) goan.  örges anders (Neeroeteren), op een ander: op ein ander (Neeroeteren), Bep. van plaats; voor personen: einen andere.  op ein ander (Neeroeteren) elders, ergens anders || Overvloed. Hier vindt ge die planten niet, maar elders (ergens anders, ievers, ...) groeien ze in overvloed. [ZND 44 (1946)] III-4-4
elektriciteit elektriek: elletrik (Neeroeteren) electriciteit [ZND 34 (1940)] III-2-1
elektrische tram elektrieken tram: electrieke tram (Neeroeteren), elletrikke tram (Neeroeteren), illetrikken tram (Neeroeteren), elektriekse tram: elletrikse tram (Neeroeteren) Een electrische tram. [ZND 34 (1940)] III-3-1
ellende (lijden) armoede: Hè zitj in den ermood (Neeroeteren), ellende: Ich ben krank van elejn (Neeroeteren), Ich bin krank van ellenj (Neeroeteren), ellendigheid: Ich bin krank van ellenjnigheid (Neeroeteren), kranksel: krènksel (Neeroeteren), malheur (fr.): doorgaans in het mv. en vergezeld door "make": dèè vent kan zuu koad wère, detter waal ins melère zuiw könne make (of mdoon) es het hèèm te erg weerd  meleer (Neeroeteren), miserie: Hè zit in de misérie (Neeroeteren), Hè zitj in de misérie (Neeroeteren), Hê zit in de miserie (Neeroeteren), Ich ben krank van misérie (Neeroeteren), Ich bin krank van misérie (Neeroeteren), Ich bin zeek van misérie (Neeroeteren) Hij zit in de ellende. [ZND 35 (1941)] || iemand die (of een toestand die) een bron van ergernis is || Ik ben ziek van ellende. [ZND 35 (1941)] || ongeluk III-1-4
ellendig ellendigheid: Hè zitj in de ellenjigheid (Neeroeteren) Hij zit in de ellende. [ZND 35 (1941)] III-1-4
els els: èèls (Neeroeteren), zuiltje: zīlkǝ (Neeroeteren) elzeboom || Het gebogen, puntige instrument om gaatjes voor het naaien v√≥√≥r te steken. Men kent een spanels, een doornaaiels en een bros. Dierick zegt op pag. 83: "Het klein en broos werktuig dat een schoenmaker dagelijks te gebruiken heeft is het elsen. Daar zijn er verscheidene grootten en soorten. De elsens om binnenzolen te naaien zijn gekromd en moeten geschikt zijn licht of zwaar volgens het werk; een lang, zwaar elsen is goed voor zwaar manswerk en om in te rijgen. Een zwaar elsen om licht te naaien is altijd af te keuren, daar een fijne draad niet goed sluiten kan in de wijde gaten door het elsen in de binnenzool gemaakt en dus geen vaste naad kan voortbrengen. Gewoonlijk is de punt van een nieuw elsen te dik en moet wat verscherpt worden om goed door het leder te kunnen steken; het gebeurt wel eens dat de punt afkraakt, dit kan hersteld worden met er een aan te slijpen. Het elsen moet in een houten handvatsel vastgezet worden en moet er recht in zitten; het mag noch achteruit noch vooruit hellen en bijzonderlijk niet scheef of men is elke steek in gevaar het te breken, en de hand te kwetsen. [N 60, 176a; N 60, 234; N 60, 176c; S 28; L 5, 62; L B2, 238; L 40, 72; Wi 13; A 27, 17; monogr.] II-10, III-4-3
emmer aker: īkər (Neeroeteren, ... ), emmer: emər (Neeroeteren, ... ), imər (Neeroeteren, ... ), Doa waas e gèètsje in mi-jnen immer Einen immer dings: een aanzienlijke hoeveelheid  immer (Neeroeteren) emmer [ZND 08 (1925)], [ZND 24 (1937)] III-2-1
engel engel: eine engel twie engele (Neeroeteren), einen engel twiee engelen (Neeroeteren), einen êngel twie êngele (Neeroeteren), ennen engel twie engele (Neeroeteren) Een engel, twee engelen. [ZND 34 (1940)] III-3-3