| 19092 |
gevaarlijk |
gevaarlijk:
mè vuur spelen is baewtegewoewen gevaerlijk (L312p Neerpelt),
in gevaar zijn: in de penarie zitten
gevaarlijk (L312p Neerpelt)
|
Met vuur spelen is gevaarlijk. [ZND 37 (1941)]
III-1-4
|
| 19093 |
gevaarlijke kerel |
gevaarlijk:
dè is ne gevaerlijke kèrel (L312p Neerpelt)
|
Dat is een gevaarlijke kerel. [ZND 37 (1941)]
III-1-4
|
| 30181 |
gevak |
muurvak:
mȳrvak (L312p Neerpelt)
|
Het open vak dat ontstaat wanneer de horizontale en verticale balken aan elkaar bevestigd worden. In het gevak wordt het vlechtwerk of het metselwerk aangebracht. [N 4A, 52e; monogr.]
II-9
|
| 23899 |
gevallen engelen |
duivels:
duuvels (L312p Neerpelt)
|
De gevallen engelen. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
| 21322 |
gevangenis |
bak:
Van Dale: I. bak, 9. (gemeenz.) gevangenis, nor, arrestantenhok.
bak (L312p Neerpelt, ...
L312p Neerpelt,
L312p Neerpelt),
prison (<fr.):
Van Dale: prison (<Fr.), (gew.) gevangenis.
prison (L312p Neerpelt),
prəson (L312p Neerpelt)
|
gevangenis [ZND 24 (1937)]
III-3-1
|
| 19743 |
gevel |
gevel:
geͅvəl (L312p Neerpelt)
|
een schoone gevel [ZND 35 (1941)]
III-2-1
|
| 17790 |
gevoelig (zijn) |
gevoelig:
gevulig (L312p Neerpelt),
gevylech (L312p Neerpelt),
gəvylich (L312p Neerpelt),
teer:
tiər (L312p Neerpelt),
week:
wīək (L312p Neerpelt)
|
mijn hand is nog gevoelig (b.v. op de plaats waar ik mij vroeger verbrand heb) [ZND 24 (1937)]
III-1-1
|
| 17740 |
gevoelloos (zijn) |
doof:
doewef (L312p Neerpelt),
dūəf (L312p Neerpelt),
stijf:
sti.f (L312p Neerpelt)
|
in die vinger heb ik geen gevoel; hij is helemaal ... [ZND 24 (1937)]
III-1-1
|
| 24003 |
gevormd worden |
gevormd worden:
gevürmd wèren (L312p Neerpelt)
|
Gevormd worden, het Vormsel ontvangen. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
| 19381 |
gewelf |
gewelfsel:
gǝwylǝfsǝl (L312p Neerpelt),
gǝwølǝfsǝl (L312p Neerpelt),
gǝwɛlǝfsǝl (L312p Neerpelt)
|
Gebogen vlak, samengesteld uit bakstenen, dat de overdekking vormt van een ruimte die wordt omsloten door muren of pijlers. Zie ook de lemmata 'Troggewelf' en 'Tongewelf'. [S 10; L 1 a-m; L 24, 12; N 79, 18; monogr.]
II-9
|