24447 |
harige rups |
rups met haar op:
ən rø.ps meͅ ho.r o.p (L312p Neerpelt)
|
harige rups [aoskepek] [N 26 (1964)]
III-4-2
|
20797 |
haring |
haring:
hāēring (L312p Neerpelt),
hèring (L312p Neerpelt)
|
haring [Willems (1885)], [ZND 26 (1937)]
III-2-3
|
33310 |
hark, algemeen |
reek:
rē̜k (L312p Neerpelt)
|
Gereedschap dat dient om uitgetrokken onkruid bijeen te trekken, afgevallen bladeren te verzamelen, de tuinpaden, het erf en het grind aan te harken, de grond fijn te maken, enz. Het bestaat uit een ijzeren kam van doorgaans ongeveer 30 cm breedte met korte licht gebogen tanden, bevestigd aan een lange steel. Bedoeld is hier het algemene stuk gereedschap dat met name in de moestuin en op het erf wordt gebruikt voor de vele boven opgesomde doeleinden. Specifieke harken met eigen benamingen komen in het lemma Bijzondere Harken aan bod. [N 18, 94; JG 1a, 1b, 2c; A 2, 44; A 28, 1a; A 34, 2a; L 1, a-m; L B2, 239; Lu 6, 1a; S 12; Gwn 8, 4; monogr.; add uit N 14, 97b; N 15, 4; N 18, 93 en 95; N J, 5]
I-5
|
33309 |
harken, werken met de hark |
kleinmaken:
klē̜nmākǝ (L312p Neerpelt),
scharren:
sxɛ̄rǝ (L312p Neerpelt)
|
Zie de toelichting bij het lemma Hark, Algemeen. Object van kleinmaken is: kluiten, harde grond; object van zuivermaken is: het bed, de tuin. [JG 1a, 1b; A 28, 1b; L 1, a-m; Lu 6, 1b; S 12; monogr.; add. uit N 15, 3]
I-5
|
33825 |
harmonisch van bouw |
gestuikt:
gǝstukt (L312p Neerpelt),
kort:
kǫrt (L312p Neerpelt),
rond:
rōnt (L312p Neerpelt)
|
Gezegd van een goed gebouwd paard, met korte, gesloten en gevulde flanken. [N 8, 64a]
I-9
|
24710 |
hars |
terpentijn:
terpetien (L312p Neerpelt),
terpetijn (L312p Neerpelt)
|
hars [ZND 01 (1922)]
III-4-3
|
17780 |
hart |
hart:
art (L312p Neerpelt),
hart (L312p Neerpelt, ...
L312p Neerpelt),
hɛrt (L312p Neerpelt)
|
hart [RND] || Holle spier in de borst die door pulserende bewegingen de bloedsomloop gaande houdt. [N 28, 88a]
I-11, III-1-1
|
21497 |
hartelijk |
goed:
ze hemmen oas goe ontvangen (L312p Neerpelt),
zeͅmən ōəs gut oͅntfaŋən (L312p Neerpelt),
vriendelijk:
zeͅmən ōəs vrindələk oͅntfaŋən (L312p Neerpelt)
|
Ze hebben ons gul (hartelijk, vriendelijk, enz) ontvangen. [ZND 24 (1937)]
III-3-1
|
22758 |
harten in het kaartspel |
harten:
dən ho:əs van də hartən (L312p Neerpelt),
harte (L312p Neerpelt, ...
L312p Neerpelt),
harten (L312p Neerpelt, ...
L312p Neerpelt,
L312p Neerpelt,
L312p Neerpelt),
harten hoas (L312p Neerpelt)
|
Harten: harten aas (in het kaartspel). [ZND 19A (1936)] || Harten: Harten is troef (kaartspel). [ZND 42 (1943)] || Hoe noemt u van het kaartspel de verschillende symbolen? (Het gaat om de gewone namen, niet om woorden voor "troef"enz.). - II. Harten. [DC 52 (1977)]
III-3-2
|
21458 |
haten |
niet kunnen lijden:
nie kunne lieën (L312p Neerpelt),
nie kunnen lieen (L312p Neerpelt),
niet kunne liejen (L312p Neerpelt),
niet kunnen uitstaan:
nie kunnen oetstoën (L312p Neerpelt),
niet kunne oetstoan (L312p Neerpelt)
|
Haten. [ZND 26 (1937)]
III-3-1
|