e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Neerpelt

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
harige rups rups met haar op: ən rø.ps meͅ ho.r o.p (Neerpelt) harige rups [aoskepek] [N 26 (1964)] III-4-2
haring haring: hāēring (Neerpelt), hèring (Neerpelt) haring [Willems (1885)], [ZND 26 (1937)] III-2-3
hark, algemeen reek: rē̜k (Neerpelt) Gereedschap dat dient om uitgetrokken onkruid bijeen te trekken, afgevallen bladeren te verzamelen, de tuinpaden, het erf en het grind aan te harken, de grond fijn te maken, enz. Het bestaat uit een ijzeren kam van doorgaans ongeveer 30 cm breedte met korte licht gebogen tanden, bevestigd aan een lange steel. Bedoeld is hier het algemene stuk gereedschap dat met name in de moestuin en op het erf wordt gebruikt voor de vele boven opgesomde doeleinden. Specifieke harken met eigen benamingen komen in het lemma Bijzondere Harken aan bod. [N 18, 94; JG 1a, 1b, 2c; A 2, 44; A 28, 1a; A 34, 2a; L 1, a-m; L B2, 239; Lu 6, 1a; S 12; Gwn 8, 4; monogr.; add uit N 14, 97b; N 15, 4; N 18, 93 en 95; N J, 5] I-5
harken, werken met de hark kleinmaken: klē̜nmākǝ (Neerpelt), scharren: sxɛ̄rǝ (Neerpelt) Zie de toelichting bij het lemma Hark, Algemeen. Object van kleinmaken is: kluiten, harde grond; object van zuivermaken is: het bed, de tuin. [JG 1a, 1b; A 28, 1b; L 1, a-m; Lu 6, 1b; S 12; monogr.; add. uit N 15, 3] I-5
harmonisch van bouw gestuikt: gǝstukt (Neerpelt), kort: kǫrt (Neerpelt), rond: rōnt (Neerpelt) Gezegd van een goed gebouwd paard, met korte, gesloten en gevulde flanken. [N 8, 64a] I-9
hars terpentijn: terpetien (Neerpelt), terpetijn (Neerpelt) hars [ZND 01 (1922)] III-4-3
hart hart: art (Neerpelt), hart (Neerpelt, ... ), hɛrt (Neerpelt) hart [RND] || Holle spier in de borst die door pulserende bewegingen de bloedsomloop gaande houdt. [N 28, 88a] I-11, III-1-1
hartelijk goed: ze hemmen oas goe ontvangen (Neerpelt), zeͅmən ōəs gut oͅntfaŋən (Neerpelt), vriendelijk: zeͅmən ōəs vrindələk oͅntfaŋən (Neerpelt) Ze hebben ons gul (hartelijk, vriendelijk, enz) ontvangen. [ZND 24 (1937)] III-3-1
harten in het kaartspel harten: dən ho:əs van də hartən (Neerpelt), harte (Neerpelt, ... ), harten (Neerpelt, ... ), harten hoas (Neerpelt) Harten: harten aas (in het kaartspel). [ZND 19A (1936)] || Harten: Harten is troef (kaartspel). [ZND 42 (1943)] || Hoe noemt u van het kaartspel de verschillende symbolen? (Het gaat om de gewone namen, niet om woorden voor "troef"enz.). - II. Harten. [DC 52 (1977)] III-3-2
haten niet kunnen lijden: nie kunne lieën (Neerpelt), nie kunnen lieen (Neerpelt), niet kunne liejen (Neerpelt), niet kunnen uitstaan: nie kunnen oetstoën (Neerpelt), niet kunne oetstoan (Neerpelt) Haten. [ZND 26 (1937)] III-3-1