31615 |
hoefnagels |
hoefnagelen:
hufnē̜.gǝl (L312p Neerpelt)
|
De lange nagels waarmee de hoefijzers aan de hoeven bevestigd worden. Een hoefnagel bestaat uit een kop, kling en zwik of punt. Hoefnagels werden vroeger door de smid zelf gesmeed, tegenwoordig worden zij industrieel vervaardigd. Zie ook afb. 232. Franse hoefnagels hebben een vierkante kop in de vorm van twee afgeknotte pyramides die met de basis tegen elkaar liggen. De onderste pyramide gaat bij dit type over in de kling. Engelse hoefnagels, ook ritsnagels genoemd, hebben een kleine, langwerpig vierkante kop waarvan de buitenvlakte schuins naar de kling overgaat, terwijl de binnenvlakte recht of bijna recht is. De kop van de Engelse hoefnagel past in de groef of rits van het ritsijzer. [N 33, 367a; N 33, 367b; JG 1a; JG 1b; monogr.]
II-11
|
31178 |
hoefsmid |
smid:
smē.t (L312p Neerpelt)
|
Smid die hoefijzers smeedt en paarden beslaat. Zie voor de fonetische documentatie van de tussen haakjes geplaatste woorddelen het lemma "smid". [N 33, 2; monogr.; JG 1a; JG 1b]
II-11
|
31592 |
hoefstal, noodstal |
hoefstal:
hufsta.I (L312p Neerpelt)
|
Een uit houten planken of metalen buizen vervaardigd gestel dat vóór of in de smidse is opgesteld. Wanneer een paard moet worden beslagen, wordt het in de hoefstal geplaatst. Zie ook afb. 220. [N 33, 6; N 33, 374; S 14; L 1a-m; L 1u, 96; L B2, 278; A 43, 15; JG 1a, 1b, 2c; monogr.]
II-11
|
25008 |
hoek (tussen twee lijnen) |
hoek:
⁄n hoek (L312p Neerpelt)
|
hoek [ZND 27 (1938)]
III-4-4
|
33646 |
hoek van een stuk land |
tip:
tø̜p (L312p Neerpelt)
|
Een hoek of punt van een stuk land. [N P, 1; A 33, 10; monogr.]
I-8
|
22871 |
hoekschop |
corner (eng.):
corner (L312p Neerpelt)
|
Hoekschop. [DC 49 (1974)]
III-3-2
|
22358 |
hoepel |
reep:
riep (L312p Neerpelt),
ring:
ne reenk (L312p Neerpelt),
ənə reŋk (L312p Neerpelt)
|
Een hoepel (ijzeren of houten ring die door de kinderen voortgedreven wordt). [ZND 27 (1938)] || Een hoepel (speeltuig. Fr. cerceau). [ZND B1 (1940sq)] || Reep. [Willems (1885)]
III-3-2
|
22359 |
hoepelen |
repen:
riëpen (L312p Neerpelt),
ringen:
ringen (L312p Neerpelt)
|
Hoe heet: met zon ring [hoepel] spelen? [ZND 27 (1938)] || Reepen. [Willems (1885)]
III-3-2
|
18319 |
hoepelrok |
repenrok:
rieperok (L312p Neerpelt)
|
hoepelrok [reekerok] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18018 |
hoesten |
hoesten:
NB verkawd
hoesten (L312p Neerpelt)
|
zachtjes hoesten, kuchen [ZND 29 (1938)]
III-1-2
|