18230 |
klomp |
klomp:
klómp (L312p Neerpelt),
klōmp (L312p Neerpelt)
|
In het algemeen de benaming voor schoeisel dat is vervaardigd uit een uitgehold stuk hout. Er bestaan verschillende soorten klompen. Zie ook de lemmata ɛhoge klompɛ, ɛlage klompɛ etc.' [N 24, 70a; N 86, 46; A 15, 31b; L 36, 38; monogr.] || klomp (Frans: sabot) [klomp, blok] [N 24 (1964)]
II-12, III-1-3
|
18245 |
klompschoen |
blokschoen:
blokschuən (L312p Neerpelt)
|
klompschoen (zwart) bestaande uit een houten zool en een lederen schoenachtig bovengedeelte [N 24 (1964)]
III-1-3
|
23280 |
kloosterorde |
orde:
des `n streng orde (L312p Neerpelt),
ən strɛngə ordə (L312p Neerpelt),
ən strɛŋə ordə (L312p Neerpelt),
order:
e streng order (L312p Neerpelt),
ə streŋ ordər (L312p Neerpelt)
|
Een strenge orde (kloosterorde geef aan of het woord mannelijk, vrouwelijk of onzijdig is. [ZND 40 (1942)]
III-3-3
|
18120 |
kloven |
doorkappen:
dǭrkapǝ (L312p Neerpelt),
doorzagen:
dōrzāgǝn (L312p Neerpelt),
kloven:
klyəf (L312p Neerpelt),
scheiden:
sxęjǝ (L312p Neerpelt)
|
kloven in de hand [kloove, klieve, sprunge, kreewe] [N 10 (1961)] || Nadat het dier bestorven is, wordt het in twee delen verdeeld door het in de ruggegraat door te kappen. Soms laat men de ruggegraat aan één kant zitten en kapt men de ribben aan de andere kant los. Beide delen worden vervolgens apart verwerkt. [N 28, 89; Veldeke 32, 69; monogr.]
II-1, III-1-2
|
33675 |
kluit aarde |
klats:
klats (L312p Neerpelt),
klot:
klot (L312p Neerpelt),
klǫt (L312p Neerpelt)
|
[N 27, 36; S 18; R 3, 8; L 28, 8; L 28, 9; L 1a-m; L B2, 290; ALE 257; Vd.; monogr.]
I-8
|
23223 |
kluizenaar |
kluizenaar:
kluizenèèr (L312p Neerpelt)
|
Een man die in een eenzame woning afgezonderd leeft van de wereld, kluizenaar [(h)er(r)emiet]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
24095 |
kluizenaarswoning |
kluis:
klüs (L312p Neerpelt)
|
De woning van zon kluizenaar [kloes]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
21080 |
knabbelen |
knabbelen:
knabələ (L312p Neerpelt)
|
knabbelen [knibbele] [N 10 (1961)]
III-2-3
|
33338 |
knecht, algemeen |
knecht:
knaxt (L312p Neerpelt),
knęxt (L312p Neerpelt)
|
[L 1, a-m; S 26; Wi 8; monogr.; add. uit S 6]
I-6
|
17921 |
knellen |
pitsen:
pitse (L312p Neerpelt),
pitsen (L312p Neerpelt, ...
L312p Neerpelt),
(dun mich pijn)
pitsen (L312p Neerpelt)
|
die schoenen knellen mij (doen pijn) [ZND 28 (1938)]
III-1-2
|