33703 |
kuil |
kot:
kōt (L312p Neerpelt),
kōǝt (L312p Neerpelt),
kuil:
kul (L312p Neerpelt)
|
Een kuil, gat in de grond. [L 29, 12a; L 1a-m; monogr.]
I-8
|
17606 |
kuiltje (in de kin / wangen) |
kotje:
kutje in de kin (L312p Neerpelt, ...
L312p Neerpelt),
kuiltje:
kuulke in de wang (L312p Neerpelt)
|
een kuiltje in de kin [ZND 29 (1938)]
III-1-1
|
32246 |
kuiper |
kuipenmaker:
kūpǝnmākǝr (L312p Neerpelt),
kuiper:
kȳpǝr (L312p Neerpelt),
tonnenmaker:
tonnenmaker (L312p Neerpelt)
|
Vakman die houten kuipen, vaten en tonnen vervaardigt. [A 32, 10; S 20; L 1a-m; L 29, 13; monogr.]
II-12
|
20463 |
kuis, ingetogen |
zuiver:
zuuver (L312p Neerpelt)
|
kuis, zuiver [N 96D (1989)]
III-2-2
|
18545 |
kuitbroek |
knickerboks (<eng.):
nikkerboks (L312p Neerpelt)
|
kuitbroek of kniebroek (vero) waarvan de pijpen juist onder de knieën werden dichtgebonden [N 23 (1964)]
III-1-3
|
22997 |
kunstenaar |
kunstenaar:
inne kunstenāēr (L312p Neerpelt)
|
Kunstenaar. [Willems (1885)]
III-3-2
|
32624 |
kunstmest |
chimique:
šǝmik (L312p Neerpelt),
vreemd mest:
vremt [mest] (L312p Neerpelt),
vręmt [mest] (L312p Neerpelt)
|
Onder kunstmest worden meststoffen verstaan, die - anders dan stalmest, compost, groenmest, gier e.d. - geen organische stoffen bevatten, maar kunstmatig, langs chemische weg bereid zijn. Van de opgesomde woordtypen lijken de meervoudsvormen de veelheid van kunstmestsoorten tot uitdrukking te brengen. Of en waar de woordtypen vette(n) en vreemde vette(n) als enkelvouds- dan wel als meervoudsvormen moeten worden opgevat, kon uit het materiaal niet worden opgemaakt. Met de typen gemengelde stoffen en alle mest ondereen wordt wellicht de zgn. mengmest of samengestelde kunstmest bedoeld, waarin zowel N (stikstof), als P (fosfor) en K (kali) voorkomen. Voorzover met een kunstmestterm uit deze opsomming een bepaalde soort kunstmest wordt (werd) aangeduid, is daarvan achter het nummer van de betreffende plaats melding gemaakt. Voor het (...)-gedeelte van de varianten hieronder zie men het lemma (stal)mest. [JG 1a + 1b + 1c; JG 2b - 4, 8; JG 2c; N 11, 23 + 24; N 11A, 61; N P, 9 + 10]
I-1
|
32627 |
kunstmest strooien |
(kunstmest) zaaien:
zɛ̄i̯ǝ(n) (L312p Neerpelt),
mest strooien:
[mest] strui̯ǝ(n) (L312p Neerpelt
[(machinaal)]
)
|
Het strooien van kunstmest over het land gebeurt met de hand of met een machine. Voor beide zijn de benamingen meestal identiek. Slechts waar er voor het strooien met de hand en het machinaal strooien verschillende benamingen bestaan, wordt dit in het lemma aangegeven door "met de hand", resp. "machinaal" achter het plaatsnummer. [N 11, 24; N 11A, 63a + 64a + 65a; N P, 10a + b; JG 1b add.]
I-1
|
32629 |
kunstmeststrooier |
strooier/strouwer:
strūi̯ǝr (L312p Neerpelt)
|
Bedoeld wordt de machine waarmee kunstmeststoffen gelijkmatig over het land worden verspreid. Voor het (...)-gedeelte van de betrokken varianten hieronder zie men de lemmata kunstmest en stalmest. [N P, 9; N 11A, 65b]
I-1
|
19632 |
kussensloop |
kussentreksel:
køsəntreͅksəl (L312p Neerpelt),
køsətreͅksəl (L312p Neerpelt, ...
L312p Neerpelt,
L312p Neerpelt)
|
de kussensloop (waarin het hoofdkussen wordt gestoken) [ZND 17 (1935)] || een kussensloop (van een hoofdkussen) [ZND B1 (1940sq)] || kussensloop [ZND 01 (1922)] || kussensloop; overtrek van een hoofdkussen [ZND 02 (1923)]
III-2-1
|