19619 |
lucifer |
stekje:
stɛkskə (L312p Neerpelt, ...
L312p Neerpelt,
L312p Neerpelt,
L312p Neerpelt,
L312p Neerpelt)
|
lucifer [ZND 01 (1922)], [ZND 01 (1922)], [ZND 16 (1934)], [ZND B1 (1940sq)]
III-2-1
|
18918 |
lui |
lui:
ook materiaal znd 30, 41(hij is ook zo lui)
lui (L312p Neerpelt)
|
lui, traag [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
21346 |
lui (lieden) |
boeren:
də būərə zin vandāg aləmoͅəl būtə oͅpt fēͅlt oͅənt mēͅjə (L312p Neerpelt),
lui:
kort
rieke lui (L312p Neerpelt),
mensen:
minsən (L312p Neerpelt, ...
L312p Neerpelt)
|
De mensen zijn vandaag alle buiten op het veld en maaien. Mensen of lieden of lui enz. [ZND 04 (1924)] || mensen [RND] || Rijke lieden [ZND 30 (1939)] || volk [RND]
III-3-1
|
18878 |
luid schreien |
beuken:
ook materiaal znd 28, 53
beuken (L312p Neerpelt),
blaten:
ook materiaal znd 28, 53
bléten (L312p Neerpelt),
brullen:
ook materiaal znd 28, 53
brallen (L312p Neerpelt),
janken:
ook materiaal znd 28, 53
janke (L312p Neerpelt),
janken (L312p Neerpelt, ...
L312p Neerpelt),
jankən (L312p Neerpelt),
schreeuwen:
ook materiaal znd 28, 53
schruuwen (L312p Neerpelt),
schruwen (L312p Neerpelt),
ook materiaal znd 28, 53 Á? omgespeld als @?
sxreͅi̯wən (L312p Neerpelt)
|
luid schreien, krijten [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
23217 |
luiden |
luiden:
de klok loeien (L312p Neerpelt),
luijen (L312p Neerpelt)
|
De klok luiden. [ZND 30 (1939)] || Luiden [luuje, lujje, loewe?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23466 |
luiden voor de hoogmis |
de hoogmis luiden:
de hommes luit (L312p Neerpelt)
|
Het luiden van de klokken op zondag een half uur en/of een kwartier vóór de aanvang van de vroegmis, de hoogmis, het lof of de vespers. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23252 |
luiden voor de mis |
de mis luiden:
de mes luit (L312p Neerpelt),
luiden voor de mis:
het loeit vur de mes (L312p Neerpelt)
|
De klok luiden vóór de aanvang van de doordeweekse mis(sen). [N 96A (1989)] || Het luidt voor de mis. [ZND 30 (1939)]
III-3-3
|
28969 |
luie of slordige naaister of kleermaker |
prullenaaister:
prølǝnɛ̄jstǝr (L312p Neerpelt)
|
Een naaister of kleermaker die met een te lange draad naait, werkt minder snel en slordiger dan met een draad van normale lengte. [N 62, 1g; N 59, 72]
II-7
|
20478 |
luier |
pisdoek:
pesdyk (L312p Neerpelt),
pisdoek (L312p Neerpelt)
|
luier [winjel, luur, kindsdoek, pisdoek, huik] [N 25 (1964)] || luiers (kinderdoeken) [ZND B1 (1940sq)]
III-2-2
|
20281 |
luiermand |
kindermand:
kindermaen (L312p Neerpelt),
kindskorf:
kindskeurf (L312p Neerpelt)
|
korf of mand waarin de doeken of luiers van de kleine kinderen wordt bewaard? [ZND 37 (1941)]
III-2-2
|