e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Neerpelt

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
lucifer stekje: stɛkskə (Neerpelt, ... ) lucifer [ZND 01 (1922)], [ZND 01 (1922)], [ZND 16 (1934)], [ZND B1 (1940sq)] III-2-1
lui lui: ook materiaal znd 30, 41(hij is ook zo lui)  lui (Neerpelt) lui, traag [ZND 01 (1922)] III-1-4
lui (lieden) boeren: də būərə zin vandāg aləmoͅəl būtə oͅpt fēͅlt oͅənt mēͅjə (Neerpelt), lui: kort  rieke lui (Neerpelt), mensen: minsən (Neerpelt, ... ) De mensen zijn vandaag alle buiten op het veld en maaien. Mensen of lieden of lui enz. [ZND 04 (1924)] || mensen [RND] || Rijke lieden [ZND 30 (1939)] || volk [RND] III-3-1
luid schreien beuken: ook materiaal znd 28, 53  beuken (Neerpelt), blaten: ook materiaal znd 28, 53  bléten (Neerpelt), brullen: ook materiaal znd 28, 53  brallen (Neerpelt), janken: ook materiaal znd 28, 53  janke (Neerpelt), janken (Neerpelt, ... ), jankən (Neerpelt), schreeuwen: ook materiaal znd 28, 53  schruuwen (Neerpelt), schruwen (Neerpelt), ook materiaal znd 28, 53 Á? omgespeld als @?  sxreͅi̯wən (Neerpelt) luid schreien, krijten [ZND 01 (1922)] III-1-4
luiden luiden: de klok loeien (Neerpelt), luijen (Neerpelt) De klok luiden. [ZND 30 (1939)] || Luiden [luuje, lujje, loewe?]. [N 96A (1989)] III-3-3
luiden voor de hoogmis de hoogmis luiden: de hommes luit (Neerpelt) Het luiden van de klokken op zondag een half uur en/of een kwartier vóór de aanvang van de vroegmis, de hoogmis, het lof of de vespers. [N 96A (1989)] III-3-3
luiden voor de mis de mis luiden: de mes luit (Neerpelt), luiden voor de mis: het loeit vur de mes (Neerpelt) De klok luiden vóór de aanvang van de doordeweekse mis(sen). [N 96A (1989)] || Het luidt voor de mis. [ZND 30 (1939)] III-3-3
luie of slordige naaister of kleermaker prullenaaister: prølǝnɛ̄jstǝr (Neerpelt) Een naaister of kleermaker die met een te lange draad naait, werkt minder snel en slordiger dan met een draad van normale lengte. [N 62, 1g; N 59, 72] II-7
luier pisdoek: pesdyk (Neerpelt), pisdoek (Neerpelt) luier [winjel, luur, kindsdoek, pisdoek, huik] [N 25 (1964)] || luiers (kinderdoeken) [ZND B1 (1940sq)] III-2-2
luiermand kindermand: kindermaen (Neerpelt), kindskorf: kindskeurf (Neerpelt) korf of mand waarin de doeken of luiers van de kleine kinderen wordt bewaard? [ZND 37 (1941)] III-2-2