19057 |
raar, vreemd |
aardig:
ook materiaal znd 19a, 003
aarig (L312p Neerpelt),
curieus:
ook materiaal znd 19a, 003
kurieus (L312p Neerpelt),
vies:
ook materiaal znd 19a, 003
vies (L312p Neerpelt),
vīs (L312p Neerpelt)
|
zonderling, vreemd [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
28447 |
raat |
graat:
grǭǝt (L312p Neerpelt)
|
Een raat is een schijf gevormd door twee lagen met de rug tegen elkaar liggende zeszijdige cellen. Ze wordt door de bijen gemaakt voor het opkweken van de larven en voor het opbergen van honing in de winter. Het bouwsel is van was. [N 63, 13a; L 1a-m; S 3; A 25, 10; JG 1a+1b; JG 2b-5, 3; Ge 37, 53; monogr.]
II-6
|
33577 |
radijs |
radijs:
rədīs (L312p Neerpelt)
|
[ZND 41 (1943)]
I-7
|
32189 |
radmaker |
radmaker:
rǭtmākǝr (L312p Neerpelt)
|
Vakman die gespecialiseerd is in het maken van houten wielen voor karren en wagens. Reparaties aan de houten wielen konden niet alleen door de wagenmaker, maar ook door de timmerman/schrijnwerker worden uitgevoerd. Zegslieden uit de volgende plaatsen gaven dit antwoord: Paal (K 357), Neerpelt (L 312), Overpelt (L 314), Kaulille (L 316), Neeroeteren (L 368), Maaseik (L 372), Opoeteren (L 415), Meldert (P 45), Duras (P 115), Ulbeek (P 121), Hoepertingen (P 188), Waasmont (P 211), Veldwezelt (Q 91), ɛs-Herenelderen (Q 168). De metalen onderdelen voor de kar- en wagenwielen, zoals de wielbanden en de asbus werden vaak door de lokale smid geleverd. Hij voerde daar ook reparaties aan uit. Dit laatste was volgens informatie van de zegslieden het geval in Heppen (K 316), Beringen (K 358), Neerpelt (L 312), Bocholt (L 317), Gruitrode (L 366), Neerglabbeek (L 367), Ulbeek (P 121), Sint-Truiden (P 176), Hasselt (Q 2), Genk (Q 3) en Neerharen (Q 96c). Zie verder ook de paragraaf over de vaktaal van de karsmid in wld II.11, pag. 128-139.' [N G, 1b; N G, 2; L 34, 18; monogr.]
II-12
|
18167 |
rafel |
draad:
drøͅy (L312p Neerpelt),
franie:
fraŋis (L312p Neerpelt, ...
L312p Neerpelt),
rafel:
reifel (L312p Neerpelt),
rijfəl (L312p Neerpelt),
rèffel (L312p Neerpelt),
refel:
rɛfǝl (L312p Neerpelt)
|
Hoe noemt U een rafel? [N 62 (1973)] || Rafelige plek in een weefsel. [N 62, 45b; MW] || Rafels. Hoe noemt men de rafels die afhangen aan zeer versleten kleren ? [ZND 41 (1943)]
II-7, III-1-3
|
18168 |
rafelen |
rafelen:
rèffelen (L312p Neerpelt),
reffelen:
rɛfǝlǝn (L312p Neerpelt),
uitrafelen:
oetrijfələ (L312p Neerpelt),
uitrefelen:
ūtręjfǝlǝ (L312p Neerpelt)
|
Hoe zegt U: de stof zal rafelen? [N 62 (1973)] || Uitvezelen van stof. [N 59, 188; N 62, 45a; MW; S 29; monogr.]
II-7, III-1-3
|
19576 |
ragebol |
spinborstel:
spenboͅrstəl (L312p Neerpelt),
spinnenveger:
spenəvēͅgər (L312p Neerpelt)
|
ragebol [ZND B1 (1940sq)] || ragebol, bolvormige borstel waarmee spinnewebben worden verwijderd [N 26 (1964)]
III-2-1
|
21164 |
rails |
rails (<eng.):
rels (L312p Neerpelt, ...
L312p Neerpelt),
reͅls (L312p Neerpelt),
rɛls (L312p Neerpelt),
route (fr.):
roet (L312p Neerpelt)
|
rails [ZND 41 (1943)]
III-3-1
|
19977 |
rammelaar |
mannetje:
mɛnəkə (L312p Neerpelt)
|
rammelaar, mannetje konijn [Goossens 1b (1960)]
III-2-1
|
33578 |
rammenas |
rammenas:
ramənas (L312p Neerpelt),
ramənats (L312p Neerpelt)
|
[ZND 41 (1943)]
I-7
|