e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Neerpelt

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
raar, vreemd aardig: ook materiaal znd 19a, 003  aarig (Neerpelt), curieus: ook materiaal znd 19a, 003  kurieus (Neerpelt), vies: ook materiaal znd 19a, 003  vies (Neerpelt), vīs (Neerpelt) zonderling, vreemd [ZND 01 (1922)] III-1-4
raat graat: grǭǝt (Neerpelt) Een raat is een schijf gevormd door twee lagen met de rug tegen elkaar liggende zeszijdige cellen. Ze wordt door de bijen gemaakt voor het opkweken van de larven en voor het opbergen van honing in de winter. Het bouwsel is van was. [N 63, 13a; L 1a-m; S 3; A 25, 10; JG 1a+1b; JG 2b-5, 3; Ge 37, 53; monogr.] II-6
radijs radijs: rədīs (Neerpelt) [ZND 41 (1943)] I-7
radmaker radmaker: rǭtmākǝr (Neerpelt) Vakman die gespecialiseerd is in het maken van houten wielen voor karren en wagens. Reparaties aan de houten wielen konden niet alleen door de wagenmaker, maar ook door de timmerman/schrijnwerker worden uitgevoerd. Zegslieden uit de volgende plaatsen gaven dit antwoord: Paal (K 357), Neerpelt (L 312), Overpelt (L 314), Kaulille (L 316), Neeroeteren (L 368), Maaseik (L 372), Opoeteren (L 415), Meldert (P 45), Duras (P 115), Ulbeek (P 121), Hoepertingen (P 188), Waasmont (P 211), Veldwezelt (Q 91), ɛs-Herenelderen (Q 168). De metalen onderdelen voor de kar- en wagenwielen, zoals de wielbanden en de asbus werden vaak door de lokale smid geleverd. Hij voerde daar ook reparaties aan uit. Dit laatste was volgens informatie van de zegslieden het geval in Heppen (K 316), Beringen (K 358), Neerpelt (L 312), Bocholt (L 317), Gruitrode (L 366), Neerglabbeek (L 367), Ulbeek (P 121), Sint-Truiden (P 176), Hasselt (Q 2), Genk (Q 3) en Neerharen (Q 96c). Zie verder ook de paragraaf over de vaktaal van de karsmid in wld II.11, pag. 128-139.' [N G, 1b; N G, 2; L 34, 18; monogr.] II-12
rafel draad: drøͅy (Neerpelt), franie: fraŋis (Neerpelt, ... ), rafel: reifel (Neerpelt), rijfəl (Neerpelt), rèffel (Neerpelt), refel: rɛfǝl (Neerpelt) Hoe noemt U een rafel? [N 62 (1973)] || Rafelige plek in een weefsel. [N 62, 45b; MW] || Rafels. Hoe noemt men de rafels die afhangen aan zeer versleten kleren ? [ZND 41 (1943)] II-7, III-1-3
rafelen rafelen: rèffelen (Neerpelt), reffelen: rɛfǝlǝn (Neerpelt), uitrafelen: oetrijfələ (Neerpelt), uitrefelen: ūtręjfǝlǝ (Neerpelt) Hoe zegt U: de stof zal rafelen? [N 62 (1973)] || Uitvezelen van stof. [N 59, 188; N 62, 45a; MW; S 29; monogr.] II-7, III-1-3
ragebol spinborstel: spenboͅrstəl (Neerpelt), spinnenveger: spenəvēͅgər (Neerpelt) ragebol [ZND B1 (1940sq)] || ragebol, bolvormige borstel waarmee spinnewebben worden verwijderd [N 26 (1964)] III-2-1
rails rails (<eng.): rels (Neerpelt, ... ), reͅls (Neerpelt), rɛls (Neerpelt), route (fr.): roet (Neerpelt) rails [ZND 41 (1943)] III-3-1
rammelaar mannetje: mɛnəkə (Neerpelt) rammelaar, mannetje konijn [Goossens 1b (1960)] III-2-1
rammenas rammenas: ramənas (Neerpelt), ramənats (Neerpelt) [ZND 41 (1943)] I-7