e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Neerpelt

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
verdroogde kalf versteend kalf: vǝrstiǝnt kalǝf (Neerpelt) Kalf dat na afgestorven te zijn zonder bederf in de baarmoeder blijft zitten. [N 3A, 42] I-11
vereniging die de processiepaaltjes plaatst buurt: burt (Neerpelt) De vereniging of groep die de dag voor de processie de paaltjes (met de processievaantjes) en de rustaltaren plaatst. [N 96C (1989)] III-3-3
verf verf: vęrǝf (Neerpelt) Vloeibare substantie, gewoonlijk bestaande uit een poedervormige, kleurgevende stof en een bindmiddel. Verf wordt met behulp van een kwast, een roller of een spuit opgebracht, waarna zij in een harde laag opdroogt. [Wi 54; S 39; L A1, 82; N 67, 18a; monogr.] II-9
verflaag couche: kus (Neerpelt), laag: lǭx (Neerpelt), laag verf: lǭx ˲vɛrǝf (Neerpelt) Zie kaart. Uitgestreken hoeveelheid verf. [N 67, 77a; L 29, 28b; monogr.] II-9
verfrommelen verfrommelen: vervrommelen (Neerpelt) (papier) frommelen, verfrommelen [ZND 35 (1941)] III-1-2
vergeet-mij-nietje vergeet-me-niet: vergeet-me-niet (Neerpelt), vergeet-me-nietje: vergeet-mij-nietje (Neerpelt), vergètmənitjə (Neerpelt) vergeet-mij-nietje [ZND 40 (1942)] III-4-3
vergiet zij: zeiə (Neerpelt) vergiet, doorslag [ZND 45 (1946)] III-2-1
verhogen opslaan: ps. omgespeld volgens Frings. Het -tekentje heb ik letterlijk overgenomen.  ⁄opslon (Neerpelt) verhogen, iets in prijs ~ [opsteken? b.v. de eieren zijn opgestoken?] [N 21 (1963)] III-3-1
verhoogd dakgedeelte boven een poort verhoog: vǝrhȳx (Neerpelt), verhoogsel: vǝrhyxsǝl (Neerpelt) Om de hoogte van een poort te vergroten kan men het dak erboven verhogen. De omvang van de dakverhoging kan van geval tot geval verschillen. De verhoging kan ook een apart zadeldak zijn, dwars op dat van de schuur of de stal. Zie ook afbeelding 22.b bij het lemma "terugwijkende dakrand" (4.2.1). [N 4A, 31] I-6
verkeerd liggen verkeerd zitten: verkeerd zitten (Neerpelt) Verkeerd liggen in de baarmoeder door een slag in de baarmoederhals, gezegd van het kalf. [N 3A, 49] I-11