32455 |
zoolbeslag |
zool:
zōl (L312p Neerpelt)
|
Stuk leer, rubber of hout dat onder de zool van de klomp wordt aangebracht. [N 24, 71; monogr.]
II-12
|
28991 |
zoom |
zoom:
zuwm (L312p Neerpelt)
|
De omgeslagen en vastgenaaide rand aan een stuk weefsel of een kledingstuk. Volgens Het Beste Naaiboek (pag. 290) zijn er drie soorten zomen: de omgeslagen zoom, de valse zoom en de apart aangezette zoom. Zie afb. 38. [N 62, 14a; L 8, 126; Gi 1.IV, 15; MW; S 46; monogr.]
II-7
|
19222 |
zuchten |
zuchten:
zøxtə (L312p Neerpelt),
zøxtən (L312p Neerpelt)
|
zuchten [snokke] [N 10 (1961)] || zuchten, stenen [ZND B1 (1940sq)]
III-1-4
|
34181 |
zuiveren |
werken:
werken (L312p Neerpelt)
|
Afscheiding blijven geven na het kalven, gezegd van de koe. [N 3A, 58]
I-11
|
20845 |
zult, preskop |
preskop:
preͅskoͅp (L312p Neerpelt)
|
varkenskop die gekookt, gehakt en geperst wordt en in schalen of teilen wordt gemaakt; hoofdkaas [ZND 49 (1958)]
III-2-3
|
18032 |
zure oprisping |
zuur:
t suər heͅmə (L312p Neerpelt)
|
oprisping hebben gepaard gaande met een zure smaak in de mond [opzuure] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
33618 |
zuring, groente |
rabarber:
rabarber (L312p Neerpelt),
zulker:
zulleker (L312p Neerpelt),
zø.ləkər (L312p Neerpelt)
|
Zuring die als groente wordt gekweekt [N 14 (1962)] || Zuring, zurkel als groente gekweekt [Goossens 1b (1960)]
I-7
|
20336 |
zuster |
zuster:
zuster (L312p Neerpelt)
|
Een lid van een vrouwelijke geestelijke orde, zuster, non [zuster, non, maseur, begijn]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
24101 |
zusters penitenten |
grauwe zusters:
grauw zusters (L312p Neerpelt)
|
De Zusters Penitenten [graw begiêne]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
18033 |
zuur oprispen |
het zuur hebben:
t suər heͅmə (L312p Neerpelt)
|
oprisping hebben gepaard gaande met een zure smaak in de mond [opzuure] [N 10 (1961)]
III-1-2
|