24131 |
bosrietzanger |
bosrietzanger:
bosrietzenger (L312p Neerpelt)
|
bosrietzanger
III-4-1
|
19731 |
bot |
bot:
boͅt (L312p Neerpelt)
|
bot (niet scherp) [ZND 32 (1939)]
III-2-1
|
32795 |
bot eggen |
bot [eggen]:
bǫt (L312p Neerpelt),
met de eeg bot derop:
męt ˲d ēx˱ bǫt ˲dǝrǫp (L312p Neerpelt),
slepen:
[slepen] (L312p Neerpelt)
|
Werken met een eg die "bot" is aangespannen. De eg wordt aan een zodanig punt voortgetrokken dat de tanden schuin naar achteren wijzen en bijgevolg slechts oppervlakkig door de grond gaan. Zie afb. 70. De termen zijn vooral van toepassing op het werk met de oude houten eg die schuingeplaatste tanden had. In plaatsen waar men gezien de grondsoort verschillend egwerk met dezelfde eg kon verrichten en men uitsluitend of voornamelijk bot egde om het gezaaide graan in de grond te werken, kan voor "bot eggen" dezelfde term in gebruik zijn (geweest) als voor "eggen na het zaaien". Voor het werkwoordelijk deel eggen en de weglating daarvan bij de varianten zie men de toelichting bij het lemma ''eggen''. Voor andere (...)-varianten dan ''eggen'' zij verwezen naar het lemma ''slepen''. [JG 1a + 1b+ 1c + 2c; N 11, 82; N 11A, 173b; NP, 16a; monogr.]
I-2
|
34258 |
boter |
boter:
bōtǝr (L312p Neerpelt),
bōǝtǝr (L312p Neerpelt),
botter:
botǝr (L312p Neerpelt)
|
Het bovengedreven vet op de melk. Dit is het eindprodukt van het karnen. [N 12, 51, 52, 55, 58 en 61; JG 1a, 1b; L 1a-m; L 1u, 114; L 20, 26b; L 22, 8; L 27, 67 en 69; S 4 en 17; A 4, 26a en 26b; A 7, 19, 21, 22 en 23; A 9, 15b; A 16, 8a; A 28, 7; N 5A (I]
I-11
|
20637 |
boterham |
boterham:
boterham (L312p Neerpelt),
botəram (L312p Neerpelt),
Syst. Frings
boͅtəram (L312p Neerpelt),
verzamelfiche, ook mat. van ZND 3 vraag 9
boëterham (L312p Neerpelt),
bŏŏtterham (L312p Neerpelt),
snede:
verzamelfiche, ook mat. van ZND 3 vraag 9
sneej (L312p Neerpelt)
|
boterham [ZND 32 (1939)], [ZND B2 (1940sq)] || Een boterham (stuk, botteram?) [N 16 (1962)] || Moeder! Mag ik een boterham [ZND 45 (1946)] || Zijn er andere namen van een boterham, die als platter beschouwd worden? [ZND 32 (1939)]
III-2-3
|
20713 |
boterham (kinderwoord) |
bammetje:
Syst. Frings
baməkə (L312p Neerpelt),
hammetje:
verzamelfiche, ook mat. van ZND 3 vraag 9
hammeke (L312p Neerpelt)
|
Kinderwoord voor boterham (bam, boo?) [N 16 (1962)] || Zijn er kinderwoorden voor boterham? [ZND 32 (1939)]
III-2-3
|
20716 |
boterham met kaas |
boterham mee kaas:
Syst. Frings
boͅtəram mɛ̄ kɛ̄s (L312p Neerpelt)
|
Boterham met kaas (keesbam, keistaat, sjmouer?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
20715 |
boterham met vet |
boterham mee vet:
Syst. Frings
boͅtəram mɛ̄ vɛt (L312p Neerpelt)
|
Boterham met vet (sjmouer?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
20754 |
boterham van wit en zwart brood |
preekheer:
Syst. Frings
pēkhēr (L312p Neerpelt)
|
Boterham van wit en zwart brood (preekheer?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
34248 |
boterkuip |
teil:
teil (L312p Neerpelt)
|
Houten kuipje waarin de boeren de boter wassen. [JG 1c, 2c]
I-11
|