e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Neerpelt

Overzicht

Gevonden: 4325
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
buurt buurt: hij woont in de buurt (Neerpelt), hɛ̄j wont in də byrt (Neerpelt), gebuur: in de geboer (Neerpelt), in də gəbuər (Neerpelt) Hij woont in de buurt [ZND 22 (1936)] III-3-1
buurten buurten: buurten (Neerpelt), by(3)rtən (Neerpelt), byrtən (Neerpelt), uchteren: uchteren (Neerpelt), ychtərən (Neerpelt) buurten (s avonds bij de buren gaan praten) [ZND B1 (1940sq)] || Hoe heet het gebruik in de winter s avonds bij de buren te gaan zitten praten? [ZND 22 (1936)] III-3-1
buurvrouw buurvrouw: buurvrouw (Neerpelt, ... ), byrvroͅw (Neerpelt, ... ) buurvrouw [ZND 22 (1936)] III-3-1
calvarieberg op het kerkhof calvarieberg: kelvaariebeerg (Neerpelt) De beeldengroep op het kerkhof, bestaande uit Jezus aan het kruis en aan weerskanten daarvan Maria en Johannes [Calvariegroep, kruisgroep, Calvarieberg?]. [N 96A (1989)] III-3-3
canonborden schilderijtjes van de altaar: schilderijkes van den altoar (Neerpelt) De canonborden op het altaar. [N 96B (1989)] III-3-3
castreren pitsen: petsǝ (Neerpelt), snijden: snii̯ǝ (Neerpelt), snī.n (Neerpelt, ... ), šnīi̯ǝ (Neerpelt) Een mannelijk paard onvruchtbaar maken door de teelballen weg te snijden; men spreekt dan van een ruin. Vgl. het lemma ''ruin'' (2.1.3). [JG 1a, 1b; N 8, 60] || Het varken onvruchtbaar maken. Mannelijke varkens castreert men door ze de teelballen weg te nemen. [N 76, 44; JG 1a, 1b; monogr.] || In dit lemma worden twee manieren van castreren onderscheiden: A. onvruchtbaar maken door de teelballen weg te nemen, weg te snijden of te kwetsen, en B. onvruchtbaar maken door de teelballen af te binden of af te knijpen.. [N 3A, 19; JG 1a, 1b; A 3, 37; A 4, 12; L 4, 37; L 20, 12; Wi 16; monogr.] I-11, I-12, I-9
catechismus catechismus: kadegismus (Neerpelt) De katechismus, de christelijke leer, de kristenleer, de kinderleer [de kienderlieër, kristelier]. [N 96D (1989)] III-3-3
catechismusboekje catechismus: kadegismus (Neerpelt) Het boekje [kategèssemes, kategèsm, katejismes]. [N 96D (1989)] III-3-3
ceintuur band: band (Neerpelt), ceintuur: ceintuur (Neerpelt), sentuur (Neerpelt), riem: riem (Neerpelt) Hoe noemt U: een ceintuur (band, sjerp?) [N 62 (1973)] III-1-3
cent cent: ps. omgespeld volgens Frings.  nə zēͅnt (Neerpelt) cent, een ~ [ook oudere woorden als sans?] [N 21 (1963)] III-3-1