18250 |
das, sjaal |
sjaal:
sjal (L312p Neerpelt)
|
das, sjaal, om de hals gedragen [das, polderdas, sjerp, kazzenij] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
25117 |
dauw |
mauw:
mauw (m.)
māw (L312p Neerpelt),
moek:
mok
mok (L312p Neerpelt)
|
dauw die s morgens over de velden hangt [doom, domp, mok] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
23992 |
de absolutie geven |
absolutie (<fr.) geven:
apselutie gèven (L312p Neerpelt)
|
De absolutie geven [absolvere]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
32570 |
de akker bewerken |
labeuren:
labø̜̄rǝn (L312p Neerpelt)
|
Al het werk op de akker samen (bemesten, ploegen, eggen, rollen enz.) kan als één geheel gezien worden. Het werk op de akker staat dan in tegenstelling tot het werk op de boerderij. Het woord labeuren blijkt de volgende betekenisnuances te hebben: a. al het werk op de akker tot deze gereed is om bezaaid of beplant te worden, b. al het werk op de akker, het zaaien of planten inbegrepen, c. al het werk op de akker in het algemeen, soms met inbegrip van het oogsten. Vaak heeft het de bijbetekenis van zwaar werk verrichten. Opgaven van labeuren de zin van "het boerenbedrijf uitoefenen" of met "zwaar werk doen" als hoofdbetekenis zijn hier niet opgenomen. [N 5A, 95a add.; N 11A, 132 add.; N 11A, 143; JG 1a + 1b; L 37, 11c; monogr.]
I-1
|
23256 |
de avond luiden |
de avondklok luiden:
de oavedklok luit (L312p Neerpelt),
heiligavond luiden:
hellig aoved luit (L312p Neerpelt),
luiden:
het lut (L312p Neerpelt)
|
De avondklok luidt. [ZND 32 (1939)] || Het angelus luiden aan het begin van de avond [het luidt......?] [de koster luidt......?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
17855 |
de berg afrollen |
afrollen:
de berg afrollen (L312p Neerpelt),
aftuimelen:
a.ftumələn (L312p Neerpelt),
aftuimelen (L312p Neerpelt),
den berg aftoemele (L312p Neerpelt),
də bĕrg āftumələ (L312p Neerpelt),
trullen:
van den berg trullen (L312p Neerpelt)
|
de berg afrollen [ZND 41 (1943)]
III-1-2
|
25432 |
de buik opensnijden |
opensnijden:
ōpǝsnęjǝn (L312p Neerpelt)
|
De buik opensnijden om de ingewanden eruit te kunnen halen. [N 28, 56; monogr.]
II-1
|
23888 |
de catechismusles bijwonen |
naar de catechismus gaan:
nô de de kadegismus gôan (L312p Neerpelt),
nô de kadegismus gôan (L312p Neerpelt)
|
De katechismusles bijwonen. [N 96D (1989)] || Het onderricht, katechismusles in de kerk of op school. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
23892 |
de catechismusles verzuimen |
uit de catechismus blijven:
oette kadegismus blieeven (L312p Neerpelt)
|
De katechismusles verzuimen. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
24052 |
de communie brengen aan een zieke |
ons heer brengen:
ös hier brèngen (L312p Neerpelt)
|
De communie brengen aan een zieke thuis, bijv. op de eerste vrijdag van de maand [inne ózzen Herrejot bringe, inne verzieë]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|