20717 |
opgewarmde koffie |
breuzel:
breuzel (Q117p Nieuwenhagen)
|
Opgewarmde koffie (schuddebol?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
31652 |
opgieten |
opschudden:
opšødǝ (Q117p Nieuwenhagen)
|
Water in de pomp gieten om deze op gang te krijgen als de kleppen etc. niet goed afsluiten. Zie ook de toelichting bij het lemma ɛlens zijnɛ.' [N 64, 135b; N 66, 51b; monogr.]
II-11
|
22402 |
opgooien (tossen) |
kruis of munt werpen:
kry(3)̄ts oͅf mønt weͅrpə (Q117p Nieuwenhagen),
tossen:
toͅsə (Q117p Nieuwenhagen)
|
Het kansspel waarbij een munt opgegooid wordt; de winnaar is degene die goed voorspeld heeft welke zijde (kruis of munt) boven zal liggen [koppelen, letteren, opgooien, omgooien, omroeien]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
34480 |
opgroeiend jong kipje |
pul:
pøl (Q117p Nieuwenhagen)
|
Bedoeld wordt het kipje dat niet meer bij de klokhen is maar dat nog niet legt. [N 19, 40c]
I-12
|
27244 |
ophaalmachinist |
vordermachinist:
vø̜rdǝrmašǝnes (Q117p Nieuwenhagen
[(Oranje-Nassau II / Emma / Hendrik)]
[Winterslag, Waterschei]),
vø̜rdǝrmašǝnest (Q117p Nieuwenhagen
[(Oranje-Nassau II / Emma / Hendrik)]
[Domaniale])
|
De arbeider die de ophaalmachine bedient. [N 95, 134; monogr.]
II-5
|
31500 |
ophaler |
trekker:
trękǝr (Q117p Nieuwenhagen)
|
Metalen staaf met een vlakke baan met in het midden een uitholling die over de klinknagel past. De ophaler dient om de rand van het gat van de aaneen te klinken delen vlak te slaan waardoor deze tegen elkaar aan komen te liggen. Zie ook afb. 180a. [N 33, 321; N 64, 74b; N 66, 20b]
II-11
|
19293 |
ophitsen |
aanstechelen:
āāsjtàggələ (Q117p Nieuwenhagen),
aanstoken:
āāsjtūūëkə (Q117p Nieuwenhagen),
aanzetten:
āāzèttə (Q117p Nieuwenhagen),
ophitsen:
òphitsə (Q117p Nieuwenhagen),
opstoken:
ŏpsjtūūëkə (Q117p Nieuwenhagen)
|
een persoon of personen aanzetten tot ruzie [opstoken, hissen, opkitsen, oppinnen, opraden, aanlokken] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19255 |
ophouden met het werk |
de pin derin houwen:
dər pīn dri houwə (Q117p Nieuwenhagen),
feierabend (du.) maken:
faierabənt māāke (Q117p Nieuwenhagen),
op-hren (< du.):
ophūūërə (Q117p Nieuwenhagen),
schicht (du.) houden:
Sjiech komt van het Duitse ‘schicht’. Het betekent ‘dienst’. Je vindt dat bijvoorbeeld verschillende keren terug in de aflevering van de mijnwerker (WLD II.5). Het is daar ook zo als trefwoord opgenomen.
sjiech hà (Q117p Nieuwenhagen),
uitscheiden:
ōētsjijjə (Q117p Nieuwenhagen)
|
ophouden met werken [afscheiden, uitscheiden, ophouden] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
25150 |
opklaren |
opklaren:
opklieeren (Q117p Nieuwenhagen),
optrekken:
optrekke (Q117p Nieuwenhagen)
|
opklaren, helder worden [op-, doorweere, optrekken, afzomen, zich klaren, opklaren] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
18811 |
opletten |
acht geven:
ach gaeëvə (Q117p Nieuwenhagen),
gedanke (du.) geven:
gədankə gēēëvə (Q117p Nieuwenhagen),
oppassen:
oppássə (Q117p Nieuwenhagen)
|
aandacht geven, letten op [beletten, nikken] [N 85 (1981)]
III-1-4
|