18863 |
boos |
kwaad:
kaoët (Q117p Nieuwenhagen),
woest:
wŭs (Q117p Nieuwenhagen)
|
boos, kwaad ten gevolge van een belediging [kwaad, boos, vuil] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
21178 |
boot(je) |
boot(je):
Algemene opmerking: heb deze vragenlijst letterlijk overgenomen, dus zoals invuller het genoteerd heeft!
bōōt (Q117p Nieuwenhagen)
|
een klein open vaartuig met riemen of zeil voortbewogen [boot, schuit] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
19600 |
bord |
telder:
telder (Q117p Nieuwenhagen),
tèlder (Q117p Nieuwenhagen)
|
bord [Roukens 03 (1937)]
III-2-1
|
27335 |
boren |
boren:
bōrǝ (Q117p Nieuwenhagen
[(Oranje-Nassau II / Emma / Hendrik)]
[Domaniale, Wilhelmina])
|
Algemene benaming voor het maken van boorgaten. Volgens Vanwonterghem (pag. 73) is het woordtype "boren" ook van toepassing op het maken van diepboringen. Het is daarom ook opgenomen in het lemma Diepboren. [N 95, 801; Vwo 167]
II-5
|
20563 |
borrel |
borreltje:
borrel(tje) (Q117p Nieuwenhagen),
drupje:
dröpke (Q117p Nieuwenhagen),
glaasje:
glaeske (Q117p Nieuwenhagen),
grijsje, een -:
grĭĕske (Q117p Nieuwenhagen),
schnaps-je:
sjnépske (Q117p Nieuwenhagen)
|
borrel; Hoe noemt U: Een glaasje sterke drank, borrel (grigo, officiertje, tjipke, sprets, druppel, drup, kleintje, kloekmalder, propje, peut, wippertje, taaie, tikje, slokje, snapsje, spatje) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
24981 |
borrelen (van water) |
bobbelen:
bŏĕbələ (Q117p Nieuwenhagen),
borrelen:
bòrrələ (Q117p Nieuwenhagen),
bórrələ (Q117p Nieuwenhagen),
opborrelen:
opbòrrələ (Q117p Nieuwenhagen),
wellen:
wèllə (Q117p Nieuwenhagen)
|
bobbelend naar boven komen, gezegd van water [borrelen, wellen, walen, kwelmen] [N 81 (1980)] || door opstijgende damp- of gasbellen in beweging zijn, gezegd van vloeistoffen [bobbelen, borrelen, portelen, drijven] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
19929 |
borstelen |
borstelen:
bøštǝlǝ (Q117p Nieuwenhagen)
|
[N 77, 105]
I-12
|
17578 |
borstelig haar |
borstelen:
i.e. borstelig haar.
beuštələ (Q117p Nieuwenhagen),
stekels:
sjtīēkele (Q117p Nieuwenhagen),
storkelen:
i.e. borstelig haar.
štórkələ (Q117p Nieuwenhagen),
varkenshaar:
verkes hoar (Q117p Nieuwenhagen)
|
borstelig haar (stekkerhaar, pinhoor] [N 10 (1961)] || haar [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
17631 |
borsten |
borsten:
broste (Q117p Nieuwenhagen),
memmen:
memme (Q117p Nieuwenhagen)
|
borsten van de vrouw [mamme, memme, tette, tiete] [N 10c (1961)]
III-1-1
|
17765 |
borstkas |
borst:
brós∂ (Q117p Nieuwenhagen),
borstkas:
brós∂kás (Q117p Nieuwenhagen)
|
Borst(kas): het voorste deel van het menselijk lichaam tussen hals en middenrif (borst, borstkas, kluter). [N 84 (1981)]
III-1-1
|