e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Nieuwenhagen

Overzicht

Gevonden: 4514
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
boos kwaad: kaoët (Nieuwenhagen), woest: wŭs (Nieuwenhagen) boos, kwaad ten gevolge van een belediging [kwaad, boos, vuil] [N 85 (1981)] III-1-4
boot(je) boot(je): Algemene opmerking: heb deze vragenlijst letterlijk overgenomen, dus zoals invuller het genoteerd heeft!  bōōt (Nieuwenhagen) een klein open vaartuig met riemen of zeil voortbewogen [boot, schuit] [N 90 (1982)] III-3-1
bord telder: telder (Nieuwenhagen), tèlder (Nieuwenhagen) bord [Roukens 03 (1937)] III-2-1
boren boren: bōrǝ (Nieuwenhagen  [(Oranje-Nassau II / Emma / Hendrik)]   [Domaniale, Wilhelmina]) Algemene benaming voor het maken van boorgaten. Volgens Vanwonterghem (pag. 73) is het woordtype "boren" ook van toepassing op het maken van diepboringen. Het is daarom ook opgenomen in het lemma Diepboren. [N 95, 801; Vwo 167] II-5
borrel borreltje: borrel(tje) (Nieuwenhagen), drupje: dröpke (Nieuwenhagen), glaasje: glaeske (Nieuwenhagen), grijsje, een -: grĭĕske (Nieuwenhagen), schnaps-je: sjnépske (Nieuwenhagen) borrel; Hoe noemt U: Een glaasje sterke drank, borrel (grigo, officiertje, tjipke, sprets, druppel, drup, kleintje, kloekmalder, propje, peut, wippertje, taaie, tikje, slokje, snapsje, spatje) [N 80 (1980)] III-2-3
borrelen (van water) bobbelen: bŏĕbələ (Nieuwenhagen), borrelen: bòrrələ (Nieuwenhagen), bórrələ (Nieuwenhagen), opborrelen: opbòrrələ (Nieuwenhagen), wellen: wèllə (Nieuwenhagen) bobbelend naar boven komen, gezegd van water [borrelen, wellen, walen, kwelmen] [N 81 (1980)] || door opstijgende damp- of gasbellen in beweging zijn, gezegd van vloeistoffen [bobbelen, borrelen, portelen, drijven] [N 91 (1982)] III-4-4
borstelen borstelen: bøštǝlǝ (Nieuwenhagen) [N 77, 105] I-12
borstelig haar borstelen: i.e. borstelig haar.  beuštələ (Nieuwenhagen), stekels: sjtīēkele (Nieuwenhagen), storkelen: i.e. borstelig haar.  štórkələ (Nieuwenhagen), varkenshaar: verkes hoar (Nieuwenhagen) borstelig haar (stekkerhaar, pinhoor] [N 10 (1961)] || haar [DC 01 (1931)] III-1-1
borsten borsten: broste (Nieuwenhagen), memmen: memme (Nieuwenhagen) borsten van de vrouw [mamme, memme, tette, tiete] [N 10c (1961)] III-1-1
borstkas borst: brós∂ (Nieuwenhagen), borstkas: brós∂kás (Nieuwenhagen) Borst(kas): het voorste deel van het menselijk lichaam tussen hals en middenrif (borst, borstkas, kluter). [N 84 (1981)] III-1-1