e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Nieuwenhagen

Overzicht

Gevonden: 4514
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
boveneinde van de stam kruin: WBD/WLD  krōēën (Nieuwenhagen), krŭŭng (Nieuwenhagen), top: WBD/WLD  tòp (Nieuwenhagen) Het dunne uiteinde van de stam, bovenaan (top, kop, topeind). [N 82 (1981)] III-4-3
bovengronds bovengronds: boavǝgronts (Nieuwenhagen  [(Oranje-Nassau II / Emma / Hendrik)]   [Maurits]), bovenop: bǭǝvenop (Nieuwenhagen  [(Oranje-Nassau II / Emma / Hendrik)]   [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]) Boven de grond, aan het aardoppervlak. [N 95, 114; monogr.; Vwo 185] II-5
bovenkabel kabel: kābǝl (Nieuwenhagen  [(Oranje-Nassau II / Emma / Hendrik)]   [Laura, Julia]) De kabel waaraan de beide liftkooien zijn opgehangen. De opgave "ronde kabel" uit Q 12 voor de mijnen in Eisden en Zwartberg duidt erop dat men daar, evenals in de meeste mijnen, voor de bovenkabel een ronde kabel gebruikt. [N 95, 79; monogr.] II-5
bovenkomen, naar boven gaan herop gaan: ǝrop gǭǝ (Nieuwenhagen  [(Oranje-Nassau II / Emma / Hendrik)]   [Domaniale]) De ondergrondse werken verlaten, naar boven gaan. Het woordtype "uitvaren" werd volgens de invuller uit Q 121 op de Domaniale mijn ook gebruikt wanneer men tijdens de dienst naar boven ging, bijvoorbeeld door ziekte of ongeval. Men moest daarvoor een bon hebben, die door de opzichter werd uitgereikt. Zie ook het lemma Iemand Naar Boven Brengen. [N 95, 83; monogr.] II-5
bovenlip bovenlip: boavəlip (Nieuwenhagen) bovenlip [DC 01 (1931)] III-1-1
bovenstuk van een jurk lijfje: liefke (Nieuwenhagen) lijfje, bovenstuk van jurk [baskien] [N 24 (1964)] III-1-3
bovenverdieping bovenop: bōāëvənŏp (Nieuwenhagen) Hoe noemt u de bovenverdieping van een huis? (bovenverdieping, bovenste verdieping) [N 104 (2000)] III-2-1
braaf braaf: braaf (Nieuwenhagen, ... ), brāāf (Nieuwenhagen), ut kink is braaf (Nieuwenhagen), gedwee: gədwīēë (Nieuwenhagen), goed: gōōt (Nieuwenhagen), lief: leef (Nieuwenhagen) braaf [DC 02 (1932)] || braaf, gezegd van een kind [N 06 (1960)] || met een goed karakter, alles doend zoals het hoort [braaf, gief] [N 85 (1981)] III-1-4
braakland gebraakt stuk land: gǝbrǭkt štøk laŋk (Nieuwenhagen) Stuk land of akker dat men √©√©n of meer jaren onbewerkt laat liggen alvorens het opnieuw te beploegen. [N 11, 6; N 27, 4b; N 27, 31; N 11A, 135; A 10, 4; A 33, 12; A 33, 14a; JG 1a, 1b, 2a, 2b, 2c; L 22, 13; L 1a-m; L 1u, 22; L 19b, 1a; S 4; Ale 253; monogr.] I-8
braakliggen braken: brǭkǝ (Nieuwenhagen), gans: gans (Nieuwenhagen) Land of een akker voor een tijd, soms voor meerdere jaren, onbebouwd laten liggen. Naast de werkwoordelijke woordtypen als braken en braakliggen komen er in dit lemma ook woordtypen voor die bijvoeglijk van aard zijn. Deze hebben grammaticaal de functie van een bepaling van gesteldheid bij de werkwoorden (laten) liggen en zijn, b.v. het land ligt braak, is hard, woest en b.v. het land (voor) vogelwei laten liggen, (in de) dries laten liggen enz. [N 11, 5; N 11, 6; N 11A, 134a; N 11A, 135; N 27, 4b; L 1a-m; L 22, 13; JG 1a, 1b, 1d; S 4; Wi 43; Ale 253; monogr.] I-8