31545 |
braam |
braam:
brām (Q117p Nieuwenhagen)
|
Ruige, oneffen rand die ontstaat na het gieten of zagen van metaal. [N 64, 55c; N 33, 164 add.; monogr.]
II-11
|
24501 |
braambes |
bramelen:
brōͅmələ (Q117p Nieuwenhagen),
bròmel (Q117p Nieuwenhagen)
|
braam(bessen) [RND] || braambes [Roukens 03 (1937)]
III-4-3
|
33295 |
braambessen |
bramelen:
brǭmǝlǝ (Q117p Nieuwenhagen)
|
Als aanvulling op de vraag die in het lemma Braam is behandeld werd ook geïnformeerd naar de benamingen van de vrucht van de braamstruik. [JG 1b gedeeltelijk, 1c, 2c]
I-5
|
24132 |
braamsluiper |
bramentaats:
briemetetsj (Q117p Nieuwenhagen),
heggentaats:
heggetetsj (Q117p Nieuwenhagen)
|
braamsluiper (13 grauwbruin; graag in doornheggen; maakt doorzichtig sprietjesnest; zang begint met heel zacht muizegepiep en eindigt luider [juul-juul-juul-juul] [N 09 (1961)]
III-4-1
|
24474 |
braamstruik |
bramelenstruik:
WBD/WLD
brāōməlsjtrūūëk (Q117p Nieuwenhagen),
bramen:
WBD/WLD
brāōm (Q117p Nieuwenhagen),
brīēëm (Q117p Nieuwenhagen),
bramenstruik:
WBD/WLD
brāōməsjtrūūëk (Q117p Nieuwenhagen)
|
De doornige struik die vooral op de heide en in de duinen en langs bosranden voorkomt; de vruchten zijn eerst groen, dan rood en als ze rijp zijn zwart (braamstruik, benrik, breemhorst, breemhocht, breemdoren, breembes, braam, breem, doren). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
28129 |
brak, vals dak |
brak:
brak (Q117p Nieuwenhagen
[(Oranje-Nassau II / Emma / Hendrik)]
[Laura, Julia])
|
Slappe leisteenbank in het dak die dreigt in te storten. [N 95, 576; N 95, 898; N 95, 899; monogr. Vwo 188; Vwo 194; Vwo 670; Vwo 711; Vwo 810; div.]
II-5
|
18034 |
braken |
braken:
breake (Q117p Nieuwenhagen),
gobbelen:
gèùbele (Q117p Nieuwenhagen),
kotsen:
kotse (Q117p Nieuwenhagen, ...
Q117p Nieuwenhagen),
overgeven:
uuvergéve (Q117p Nieuwenhagen),
ùùvergeave (Q117p Nieuwenhagen)
|
overgeven, vomeren [speuwe, spaven, kitse, kotse, kalve, kalvere] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
20732 |
bramenvlaai |
bramelenvladem:
broamelevlaam (Q117p Nieuwenhagen)
|
Bramenvla [N 16 (1962)]
III-2-3
|
20562 |
brandewijn |
brandewijn:
brandewīēn (Q117p Nieuwenhagen),
schnaps (du.):
sjnàps (Q117p Nieuwenhagen)
|
brandewijn; Hoe noemt U: Sterk alcoholische drank, gestookt uit wijn of graan (brandewijn, snevel, franse) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
19635 |
brandhout |
stookhout:
sjtŏəkhōōt (Q117p Nieuwenhagen)
|
Hoe noemt u het brandhout voor de kachel? (brandhout, stoofhout, kapittelhout) [N 104 (2000)]
III-2-1
|