24479 |
eikel |
eikappel:
ii̯kapəls (P117p Nieuwerkerken),
eikel:
iekel (P117p Nieuwerkerken),
ii̯kəls (P117p Nieuwerkerken)
|
eikel [ZND 34 (1940)] || eikels [RND]
III-4-3
|
28846 |
elastiek |
elastiek:
elǝstek (P117p Nieuwerkerken)
|
Band- of koordvormig stuk gummi. Elastiek komt voor als enkele draad of als gevlochten of geweven band, in verschillende breedten, en het kent vele toepassingen. [N 59, 42; N 62, 61; L 34, 86; MW; monogr.]
II-7
|
19685 |
elektriciteit |
elektriek:
ellentrik (P117p Nieuwerkerken)
|
electriciteit [ZND 34 (1940)]
III-2-1
|
21257 |
elektrische tram |
elektriekse tram:
ellentriksen tram (P117p Nieuwerkerken)
|
Een electrische tram. [ZND 34 (1940)]
III-3-1
|
18829 |
ellende (lijden) |
ellende:
Hieə zit in d⁄ellende (P117p Nieuwerkerken),
NIET ik ben , WEL ik zijn
ich zen zik van ellende (P117p Nieuwerkerken)
|
Hij zit in de ellende. [ZND 35 (1941)] || Ik ben ziek van ellende. [ZND 35 (1941)]
III-1-4
|
19686 |
emmer |
emmer:
imər (P117p Nieuwerkerken, ...
P117p Nieuwerkerken)
|
emmer [ZND 08 (1925)], [ZND 24 (1937)]
III-2-1
|
23263 |
engel |
engel:
innen eengel twie eengels (P117p Nieuwerkerken)
|
Een engel, twee engelen. [ZND 34 (1940)]
III-3-3
|
24313 |
engerling, larve van de meikever |
spekmade:
spekmoai (P117p Nieuwerkerken)
|
engerling, meikeverlarve [ZND 34 (1940)]
III-4-2
|
17775 |
enkel |
enkel:
einkel (P117p Nieuwerkerken)
|
hoe heet de naar binnen uitstekende knokkel van de voet? Bij het gaan slaan sommige mensen met hun hielen ertegen (Fr. cheville). [ZND 29 (1938)]
III-1-1
|
33605 |
enten |
greffelen:
greffele (P117p Nieuwerkerken),
griffelen:
grefələ (P117p Nieuwerkerken)
|
[RND 08] [ZND 34 (1940)]
I-7
|