e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L433p plaats=Nieuwstadt

Overzicht

Gevonden: 3173
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
haarenkelen haarenkelen: haarenkelen (Nieuwstadt) haarenkelen: Zijn enkel stuk stoten bij het lopen (haarenkelen). [N 84 (1981)] III-1-2
haarlok krul: krol (Nieuwstadt) een bosje haar van min of meer slingerende gedaante [lok, streng, tres, toer] [N 86 (1981)] III-1-1
haarstaart vlecht: vlech (Nieuwstadt) het los neerhangende gedeelte van het haar, als men het bijeen gebonden draagt [staart, keu, vlecht] [N 86 (1981)] III-1-1
haas haas: haas (Nieuwstadt, ... ) haas [DC 07 (1939)] || Haas, zonder onderscheid van geslacht [N 94 (1983)] III-4-2
haasje-over bokspringen: boksjprenge (Nieuwstadt) Het spel waarbij elke speler op zijn beurt achtereenvolgens over al de anderen die voorovergebogen, met de handen op de knie, op een rij staan, heenspringt [pieën, over het lijfje springen, bokspringen, voetje, broek over de haag]. [N 88 (1982)] III-3-2
hagedis es: aes (Nieuwstadt) hagedis [DC 07 (1939)] III-4-2
hagelbui hagelbui: hagelbuuj (Nieuwstadt), hagelschuil: hagelsjoel (Nieuwstadt) hagelbui [DC 16 (1948)] III-4-4
hagelen hagelen: hagele (Nieuwstadt) hagelen [DC 53A (1978)] III-4-4
hak hak: hak (Nieuwstadt  [(Maurits)]   [Winterslag, Waterschei]) Algemene benaming voor het werktuig dat de mijnwerker gebruikt voor het loshakken van het gesteente en de steenkool. Rond de eeuwwisseling gebruikte men op de Oranje-Nassaumijnen in de regel de kruishouweel, terwijl men in en na de Eerste Wereldoorlog bijna volledig overging op de eenarmige Belgische hak. De "hak" bezat volgens een invuller uit Q 121 aan één kant een punt en aan de andere kant een hamer; het werktuig werd, voor de persluchthamer zijn intrede deed, op de Domaniale mijn gebruikt om de kolen los te slaan. Het woordtype "pik" van de Belgische respondenten is specifiek van toepassing op een dergelijke, eenarmige hak. De term "snijhamer" was volgens Loontjens (pag. 39) op de mijn Hendrik een verouderde benaming voor een kolenhak. [N 95, 732; N 95, 760 add.; monogr.; Vwo 360; Vwo 596] II-5
hak van een schoen hak: den hak van de sjoo‧n (Nieuwstadt), Lere, iezere hak.  hak (Nieuwstadt) De hak (welke soorten) [N 60 (1973)] || hak van de schoen [N 07 (1961)] III-1-3