e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L433p plaats=Nieuwstadt

Overzicht

Gevonden: 3173
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
het zielboek aflezen de dodenlijst aflezen: dodelies aafleaze (Nieuwstadt) Het zielenboek aflezen. [N 96B (1989)] III-3-3
het zielboek voldoen dodenlijst betalen: dodelies betale (Nieuwstadt) Het zielenboek voldoen, de hiervoor verschuldigde bijdrage betalen. [N 96B (1989)] III-3-3
heukeling hopper: hǫpǝr (Nieuwstadt), hoppertje: hǫpǝrkǝ (Nieuwstadt) Het kleinste hoopje halfdroog hooi dat men ''s avonds maakt door het opwerken van de rijen, om ze ''s anderendaags weer uiteen te gooien. De kaarten 40, 42 en 44, respectievelijk "heukeling", "hoop" en "opper" hebben alle drie dezelfde opbouw, die weer in verband staat met de opbouw van de kaarten 39, 41 en 43: "op heukelingen zetten", "op hopen zetten" en "op oppers zetten". Voor deze zes kaarten zijn ook dezelfde symbolen voor gelijke opgaven gebruikt. [N 14, 104 en 103 add.; JG 1a, 1b, 2c; A 16, 3a; A 42, 20a, L 36, 1; L 38, 38a; monogr.] I-3
heup heup: huip (Nieuwstadt) heup - welk gedeelte van het lichaam wordt er mee bedoeld? [DC 01 (1931)] III-1-1
heupjicht jicht: jich (Nieuwstadt) Ischias: ontsteking van de heupzenuw, heupjicht (geschot, steek(te), pleurijs). [N 84 (1981)] III-1-2
heupsuçon heupsuçon: hø̄psǝson (Nieuwstadt) [N 59, 94e; N 59, 94c] II-7
heupwijdte, zitwijdte votwijdte: vǫwtwi-jtǝ (Nieuwstadt) Maat gemeten om het dikste deel van het zitvlak, met voor heren twee vingers speling tussen de maatband en het lichaam. [N 59, 44d; N 59, 44c; N 62, 2b] II-7
heuvel, kleine hoogte berg: bèrch (Nieuwstadt), droog stuk: dreug sjtuk (Nieuwstadt), heuvelachtig: heuvelegtig (Nieuwstadt), hoogte: heuchtə (Nieuwstadt), hoopje: ⁄n huipke (Nieuwstadt), knobbel: knóbbel (Nieuwstadt) een kleine hoogte [hoogje] [N 91 (1982)] || heuvel, natuurlijke verheffing van de aardbodem, lager dan een berg [bult] [N 81 (1980)] || hoogte, vlak stuk land dat hoger gelegen is dat het omliggende land [verhoogsel] [N 81 (1980)] III-4-4
hevige slag slag: sjlaag (Nieuwstadt) een hevige slag [klawats, klavets, klavans] [N 91 (1982)] III-4-4
hiel hak: hak (Nieuwstadt), vers: de vaesj van de vout (Nieuwstadt) hak (hiel) [DC 01 (1931)] || voet: hak van de voet [vaesj, veers, hak] [N 07 (1961)] III-1-1