25105 |
bestendig weer |
vast (weer):
vàs wèèr (L433p Nieuwstadt)
|
lucht die vast, bestendig weer betekent [hooilucht, vaste lucht] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
33607 |
besvrucht, algemeen |
wiemer:
wiemer (L433p Nieuwstadt)
|
Een vlezige sapige vrucht die aan een struik groeit (bes, bizzem, bezie, beer, bees, bezing, baaie). [N 82 (1981)]
I-7
|
18845 |
beteuterd |
onnozel:
ōēnneuzel (L433p Nieuwstadt),
van zijn apropos:
van ziene propo gebrag (L433p Nieuwstadt)
|
op zijn neus kijkend, erg teleurgesteld zijnd [sip, arig, dreuig, vernepen, suf, onnozel, bedonderd] [N 85 (1981)] || van zijn stuk gebracht, van streek [bedonderd, beteuterd] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
27961 |
betonblokkenkoker |
betonkoker:
bǝtonkǭkǝr (L433p Nieuwstadt
[(Maurits)]
[Maurits])
|
Gesloten ondersteuning die is opgebouwd uit betonblokken. Deze ondersteuning wordt gebruikt in steengangen die langere tijd bestaan en op plaatsen waar grote druk wordt verwacht of, volgens de invuller uit Q 33, waar weinig of geen onderhoud mogelijk is of was. Uit de opmerkingen van een respondent uit Q 113 blijkt dat men in de vier Oranje-Nassaumijnen de betonblokkenkoker bij een storing toepaste. [N 95, 341; monogr.; N 95, 342]
II-5
|
21516 |
betrappen |
traperen (<fr.):
trappeire (L433p Nieuwstadt)
|
een dief bij het stelen verrassen [betrappen, attraperen] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
25106 |
betrekken (lucht) |
betrekken:
də lòch bətrék (L433p Nieuwstadt)
|
eerst helder zijn, maar daarna dreigen te gaan regenen, gezegd van het weer [zich berouwen] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
22421 |
beugelen |
beugelen:
beugele (L433p Nieuwstadt)
|
Het balspel waarbij een bal door een ijzeren ring, beugel geslagen moet worden [beugelen, klossen, kolven]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
22422 |
beugelring |
beugel:
beugel (L433p Nieuwstadt)
|
De ijzeren ring van de beugelbaan [beugel, poort, ring]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
19238 |
bewerkelijk (zijn) |
lastig:
lestig (L433p Nieuwstadt)
|
niet eenvoudig wat de bewerking betreft, veel tijd eisend [ruizig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
23560 |
bewieroken |
wieroken:
wieouke (L433p Nieuwstadt)
|
Wieroken, bewieroken [wiereke?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|