23618 |
het zielboek aflezen |
de dodenlijst aflezen:
dodelies aafleaze (L433p Nieuwstadt)
|
Het zielenboek aflezen. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23619 |
het zielboek voldoen |
dodenlijst betalen:
dodelies betale (L433p Nieuwstadt)
|
Het zielenboek voldoen, de hiervoor verschuldigde bijdrage betalen. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
32923 |
heukeling |
hopper:
hǫpǝr (L433p Nieuwstadt),
hoppertje:
hǫpǝrkǝ (L433p Nieuwstadt)
|
Het kleinste hoopje halfdroog hooi dat men ''s avonds maakt door het opwerken van de rijen, om ze ''s anderendaags weer uiteen te gooien. De kaarten 40, 42 en 44, respectievelijk "heukeling", "hoop" en "opper" hebben alle drie dezelfde opbouw, die weer in verband staat met de opbouw van de kaarten 39, 41 en 43: "op heukelingen zetten", "op hopen zetten" en "op oppers zetten". Voor deze zes kaarten zijn ook dezelfde symbolen voor gelijke opgaven gebruikt. [N 14, 104 en 103 add.; JG 1a, 1b, 2c; A 16, 3a; A 42, 20a, L 36, 1; L 38, 38a; monogr.]
I-3
|
17645 |
heup |
heup:
huip (L433p Nieuwstadt)
|
heup - welk gedeelte van het lichaam wordt er mee bedoeld? [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
18087 |
heupjicht |
jicht:
jich (L433p Nieuwstadt)
|
Ischias: ontsteking van de heupzenuw, heupjicht (geschot, steek(te), pleurijs). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
28961 |
heupsuçon |
heupsuçon:
hø̄psǝson (L433p Nieuwstadt)
|
[N 59, 94e; N 59, 94c]
II-7
|
28938 |
heupwijdte, zitwijdte |
votwijdte:
vǫwtwi-jtǝ (L433p Nieuwstadt)
|
Maat gemeten om het dikste deel van het zitvlak, met voor heren twee vingers speling tussen de maatband en het lichaam. [N 59, 44d; N 59, 44c; N 62, 2b]
II-7
|
24912 |
heuvel, kleine hoogte |
berg:
bèrch (L433p Nieuwstadt),
droog stuk:
dreug sjtuk (L433p Nieuwstadt),
heuvelachtig:
heuvelegtig (L433p Nieuwstadt),
hoogte:
heuchtə (L433p Nieuwstadt),
hoopje:
⁄n huipke (L433p Nieuwstadt),
knobbel:
knóbbel (L433p Nieuwstadt)
|
een kleine hoogte [hoogje] [N 91 (1982)] || heuvel, natuurlijke verheffing van de aardbodem, lager dan een berg [bult] [N 81 (1980)] || hoogte, vlak stuk land dat hoger gelegen is dat het omliggende land [verhoogsel] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
25028 |
hevige slag |
slag:
sjlaag (L433p Nieuwstadt)
|
een hevige slag [klawats, klavets, klavans] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
17776 |
hiel |
hak:
hak (L433p Nieuwstadt),
vers:
de vaesj van de vout (L433p Nieuwstadt)
|
hak (hiel) [DC 01 (1931)] || voet: hak van de voet [vaesj, veers, hak] [N 07 (1961)]
III-1-1
|