e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q197p plaats=Noorbeek

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
jonge kat katje: ketteke (Noorbeek) Hoe noemt u een jong katje? (jongske, katje) [N 104 (2000)] III-2-1
jonge kip pul: pøl (Noorbeek), pø̜l (Noorbeek) Bedoeld wordt de jonge kip die bijna aan de leg is of net legt. [N 19, 40d; R 14, 23b; R 3, 39; A6, 1b; JG 1a, 1b; L 1a-m; Gwn; Vld.; S 27, add.; monogr.] I-12
jonge vrouw meidje: meidsje (Noorbeek) jonge vrouw [kuie, koje, keuje] [N 86 (1981)] III-2-2
jongen met wie men verloofd is caressant: carrosaant (Noorbeek), jong: jòng (Noorbeek) verloofde [mannelijk] [caresseur] [N 87 (1981)] III-2-2
juffrouw jonkvrouw: joonkvrouw (Noorbeek) hoe spreekt u een ongetrouwde vrouw aan? [juffer, juffrouw, juf, uffrouw] [N 87 (1981)] III-3-1
jurk kleed: ver zulle ⁄t kleed gaans motte losmoake veur ⁄m konne te veraandere (Noorbeek), rok: d⁄r zulle d⁄r rok hielemaol moote losdoen veur v⁄r ⁄m kenne verandere (Noorbeek) Jurk. We zullen die jurk helemaal moeten lostornen voor we ’m kunnen veranderen. [DC 39 (1965)] III-1-3
juweel steen: stè (Noorbeek) een geslepen edelsteen die als sieraad dient [juweel, edelsteen, bijou, bagge] [N 86 (1981)] III-1-3
kaak kaak: ka:k (Noorbeek) kaak [DC 02 (1932)] III-1-1
kaakgestel baard: baard (Noorbeek) kaak: Beide kaken tezamen (kakement, schaar). [N 84 (1981)] III-1-1
kaarsenbak kaarsenbak: keertsebak (Noorbeek) De houder, waarin brandende kaarsen gezet kunnen worden, meestal voor een heiligenbeeld [kaarsenbak?]. [N 96A (1989)] III-3-3