e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L322a plaats=Nunhem

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kiskassen over het water scheren: steinkes sjaere euver ⁄t water (Nunhem) Scheren met kleine steentjes over het water. [N 37 (1971)] III-3-2
kissel banetrekker: bā.nǝtrę ̞kǝr (Nunhem) Plank met steel waarmee de schabul de baan egaal maakte. [monogr.] II-8
klad klats: klats (Nunhem), klatš (Nunhem), vlaai: flaj (Nunhem) Boven de vorm uitstekend, overtollig stuk klei, dat met behulp van de afstrijkboog of het afstrijkmes wordt afgesneden. [N 98, 80; monogr.] II-8
klagen klagen: klage (Nunhem) droefheid en pijn door woorden te kennen geven, zich uitlaten over iets verdrietelijks [klagen, murmereken, kuimen, parmenteren, bulken, balken] [N 85 (1981)] III-3-1
klapstoel bok: bok (Nunhem), klapstoel: klapštōl (Nunhem), klapstoeltje: klapstø̄̄lkǝ (Nunhem) Toestel dat door middel van voetkracht de met klei gevulde vormbak omkeert op een steenplankje. [N 98, 85; monogr.] II-8
klaver, algemeen klee: klēi̯ǝ (Nunhem) De klaver- en klee-varianten in dit lemma vormen de verzamelnaam voor allerlei klaversoorten uit de familie van de Vlinderbloemigen. Klaver werd tot 1950 geteeld als groenvoer en als stoppelgewas. In de Nijmeegse lijst is niet naar de afzonderlijke soorten of naar de algemene naam gevraagd, alleen naar de benamingen voor verschillende oude klaversoorten. Hier zijn, naast de algemene naam in dit lemma, eerst enkele meestvoorkomende soorten apart behandeld en is tot slot een verzamellemma Andere Oude Klaversoorten toegevoegd. De scheiding in het Nijmeegse materiaal is achteraf aangebracht, op grond van de gewasnaam, de opmerkingen van de zegslieden en andere bronnen. Zie ook WBD.I, afl. 8, blz. 1408. [N 14, 83; JG 1a, 1b, 2b, 2c; A 4, 10; L 1, a-m; L B2, 348; L 20, 10; Wi 50; S 18; monogr.] I-5
kledij, kleren kledage: kleijazie (Nunhem), kleren: kleijer (Nunhem), t dinge, ploete, lijnwaad, kluft]: kleijer (Nunhem) kleding, kledij (verzamelnaam) [kleerazie, klejaasj] [N 23 (1964)] || kleren, kledingstukken [kleer [N 23 (1964)] III-1-3
kleerhanger klederhanger: klei-jerhenger (Nunhem) Een gebogen hout met een haak om kleren op te hangen (kleerhanger, kapstok) [N 79 (1979)] III-2-1
kleerluis huidluis: hoe-dloes (Nunhem) kleerluis die eieren legt in de naden van vuile onderkleren [N 26 (1964)] III-4-2
klef knuf: knöf (Nunhem) doorbakken; Hoe noemt U: Zwaar gebakken, gezegd van brood (derf, klut, klei, knoef, kluit) [N 80 (1980)] III-2-3