e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L322a plaats=Nunhem

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
knorren (wbd) boeren: ps. invuller twijfelt over het antwoord!  boere ? (Nunhem) zachtjes kreunen en knorren, gezegd van kleine kinderen die voldaan en tevreden zijn [grutten, kaaieren] [N 87 (1981)] III-3-1
knorrepot graspot: graaspot (Nunhem) iemand die voortdurend ontstemd is en dat laat blijken [grijspot, gruis, grijsmanne-tje, knorrepot] [N 85 (1981)] III-1-4
knuppel, knots knots: knuts (Nunhem) Knots: zware stok om mee te slaan, van onderen dikker dan van boven (kuis, knots, knoest, klepel). [N 84 (1981)] III-1-2
koe koe: kǫu̯ (Nunhem) Volwassen vrouwelijk rund, in de regel een rund dat één of meerdere keren gekalfd heeft. Zie afbeelding 5. Op de kaart is het woordtype koe niet opgenomen. [JG 1a, 1b; A 3, 37; A 4, 11; Gwn V, 2a; L 1a-m; L 4, 37; L 5, 27b; L 7, 61b; L 14, 26 en 88; L 20, 11; L 27, 5 en 57; L 29, 44; L 38, 44; L 40, 21b; L 44, 16, 21a en 39; R 12, 29; R (s] I-11
koe die eenmaal heeft gekalfd eerste vaars: ērstǝ vē̜rs (Nunhem) Zie afbeelding 6. Zie voor de fonetische documentatie van (koe) het lemma ''koe''(3.3.1). [N C, 14a; monogr.] I-11
koe die tweemaal heeft gekalfd tweede vaars: twēdjǝ vē̜rs (Nunhem), twēdǝ vē̜rs (Nunhem) Zie voor de fonetische documentatie van (koe) resp. (kalf) de lemmata ''koe'' (3.3.1) en ''kalf'' (3.1.1). [N 3A, 26a; N C, 14b] I-11
koe met hellend kruis hangkont: haŋkǫnjtj (Nunhem) [N 3A, 145a; monogr.] I-11
koe met korte poten diepe koe: dēpǝ kuw (Nunhem) [N 3A, 142b] I-11
koe met rode vlek op de poot vlekpoot: vlɛkpōt (Nunhem) [N 3A, 138] I-11
koeherder koejongen: kuwjǫŋ (Nunhem) Zie ook het lemma ''koewachter, veeknecht'' (1.3.14) in wld I.6, blz. 23-25. [N 3A, 12b; JG 1a, 1b; monogr.] I-11