e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L322a plaats=Nunhem

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
taal taal: taal (Nunhem) taal; datgene waarvan men zich bedient om zijn gedachte of gevoelens kenbaar te maken [taal, tong] [N 87 (1981)] III-3-1
taart taart: taart (Nunhem) Taart (toert, gattoo?) [N 16 (1962)] III-2-3
tabakspruim pruimpje: pruumke (Nunhem), rolletje: rölke (Nunhem) pruimtabak; Hoe noemt U: Een pluk tabak, om op te kauwen of op te zuigen (chique, sik, sjik, pruim, karot, keesje, rol) [N 80 (1980)] III-2-3
tafelmes tafelmets: taofelmets (Nunhem) mes dat men aan tafel gebruikt [N 20 (zj)] III-2-1
tak op ingezaaid land schutsmei: sxø.tsmęi̯ (Nunhem) De tak, stok of bundel stro die men op de pas ingezaaide akkers plaatste om aan te geven dat deze niet betreden mochten worden door jagers en anderen. Voor streep, zie WNT s.v. in de betekenis "grensteken". [N M, 26; monogr.] I-4
tak van een geslacht familie: femiellie (Nunhem) de tak van een geslacht [natie, familie] [N 87 (1981)] III-2-2
takkenbos, bussel hout schans: sjans (Nunhem) takkenbos, bussel takken en twijgen [N 27 (1965)] I-7
takkenbossen schansen: šansǝ (Nunhem) Bossen dorre takken, tot een bundel bijeengebonden, waarmee de oven werd aangestoken. In Q 83 werd voor het aanmaken ook wel gekloven hout (geklu\v\n (h)ōt) gebruikt, onder meer acaciahout. [N 98, 124; monogr.] II-8
talud schoor: šǭr (Nunhem), talud: taly (Nunhem) De aflopende kant van een weg, dijk of sloot. Een aantal woordtypen duidt op een sloot of greppel naast de weg, terwijl gevraagd was naar de ø̄aflopende kant van een weg, dijk, of slootø̄. [N M, 27; N 11, 7a; N 11, 7b; monogr.] I-8
tanden van de hooihark tanden: tɛnj (Nunhem) De houten pennen die aan beide zijden uit de dwarsbalk van de hooihark steken; zie afbeelding 11, d. Alle opgaven zijn in het meervoud. [N 18, 92d] I-3