e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L322a plaats=Nunhem

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
tong van een schoen tong: tông (Nunhem) een strookje leer tussen de kleppen van een schoen [tong, lipje] [N 86 (1981)] III-1-3
toot staart: stɛrt (Nunhem), tompen: tumpǝ (Nunhem) Elk van de uitstekende delen van de berries (bij de hoogkar) of de bakbomen (bij de slagkar) achter aan de kar. De opgaven van de woordtypen top, stoot en stots zonder meervoudsuitgang zijn als meervoudig ge√Ønterpreteerd wegens hun velair vocalisme. Door het ontbreken van een mogelijke enkelvoudige tegenopgave, is het echter mogelijk dat het hier om enkelvoudsopgaven gaat. Met het woordtype staart wordt het geheel aangeduid, in tegenstelling tot de andere woordtypen, waarmee elk deel afzonderlijk wordt benoemd. [N 17, 28 + 37a; N G, 59a; monogr] I-13
torenvalk stootkop: s(j)tòòtkop (Nunhem), stòòtkop (Nunhem) torenvalk || valk: torenvalk (34 bekende vogel met spitse vleugels; vliegt vrij langzaam; hangt vaak stil in de lucht en laat zich dan vallen om een muis o.i.d. te vangen; broedt in boomnest of in torens [N 09 (1961)] III-4-1
tortelduif lachduif: ook turkse tortel  lachdoef (Nunhem), lachduifje: lachduufke (Nunhem) tortel: turkse ~ (28 nieuwe soort voor Brabant, nu meest nog in het oosten; net een grote tamme Oostindische tortel; hele jaar hier; vaak in troepen bij graanhandel, vaak op televisiemasten; alleen bij woningen, nooit in het bos; roep [roe-kóé-koe] en g [N 09 (1961)] || tortelduif III-4-1
traag lui: lui-j (Nunhem), op zijn elf-en-dertigste: op zien élf en dertigste (Nunhem) niet snel reagerend; langzaam in het handelen [traag, lui] [N 85 (1981)] III-1-4
traag praten zemelen: zemele (Nunhem) traag praten [lijzen, zemelen] [N 87 (1981)] III-3-1
trage vrouw slons: sjlôns (Nunhem) een domme trage vrouw [sarut, sara] [N 85 (1981)] III-1-4
tranende ogen lopende ogen: loupendje ouge (Nunhem), zijpogen: siepouge (Nunhem) oog: tranende ogen [sijp-, siep-, sijper-, seeper-, soep-, leep-, prutooge] [N 10 (1961)] III-1-1
trant gang: gank (Nunhem) gang: Wijze van gaan (gang, trant). [N 84 (1981)] III-1-2
trap trap: trap (Nunhem) Elk der boven elkaar gelegen en terugwijkende opstapjes die samen een trap in een huis vormen, waarlangs men naar een andere verdieping kan gaan (trede,tree,trap) [N 79 (1979)] III-2-1