| 24265 |
vink |
bloedvink:
bloodvink (L322a Nunhem),
boekvink:
bookvink (L322a Nunhem)
|
vink (15 overal bekend; man heeft roodachtige borst; witte strepen op vleugel en in staart; broedt in het hout; zeer veel op trek; kooivogel [N 09 (1961)]
III-4-1
|
| 24402 |
visaas |
sprok:
sjprok (L322a Nunhem)
|
wormpje, borstelig ~ dat als aas wordt gebruikt bij het vissen [sprot-, sprokaos] [N 26 (1964)]
III-4-2
|
| 20727 |
vlaai |
vlaai:
flaaj (L322a Nunhem)
|
Vla, bekend cirkelvormig gebak met vulling (vlaoj, flaaj, tabbeschaas?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
| 20730 |
vlaai met deegdeksel |
dekselvlaai:
dèkselflaaj (L322a Nunhem)
|
Vla met deksel van deeg (dekselvlaoj, slof, toeslaag?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
| 20731 |
vlaai met reepjes deeg |
latjesvlaai:
letjesflaaj (L322a Nunhem)
|
Vla waarover kruislings reepjes van deeg zijn gelegd (lödderkesvlaa?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
| 20729 |
vlaaienvulling |
spijs:
spie.s (L322a Nunhem)
|
Vruchtenmoes dat op de vla gesmeerd wordt (spijs?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
| 19602 |
vlaaischotel |
vlaaischotel:
vlaaij-sjöttel (L322a Nunhem)
|
schotel; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)]
III-2-1
|
| 24266 |
vlaamse gaai |
markolf:
markoef (L322a Nunhem, ...
L322a Nunhem)
|
gaai (34 blauwe veertjes in vleugel; kan veertjes opzetten; hele jaar in bossen; soms in troepjes op trek; echte schreeuwlelijk; ook tam te maken [N 09 (1961)] || vlaamse gaai
III-4-1
|
| 30487 |
vlaggen |
rissen:
resǝ (L322a Nunhem)
|
Plaggen of zoden die als nokbedekking worden gebruikt. Tegenwoordig wordt de nok vooral afgedekt met behulp van vorstpannen. Zie ook het lemma 'Vorstpan' in wld II.8, pag. 86. [N F, 9; N 4A, 34b]
II-9
|
| 24914 |
vlaktex |
vlakke, de -:
vlake (L322a Nunhem)
|
vlakte, vlakke of effen strook land [blakte] [N 81 (1980)]
III-4-4
|