33129 |
bussel uitgedorst stro |
bos:
bus (L322a Nunhem)
|
Wanneer het graan uit de aren is geslagen, worden de lege halmen bijeengebonden, vroeger met twee banden. Sinds de komst van de dorsmachines worden de halmen doorgaans dubbel geplooid en met één band in het midden gebonden, of tot pakken geperst. De grondbetekenis van schans is "takkebos, mutserd"; die van het du. Bürde "datgene wat gedragen wordt". Zie ook de toelichting van het lemma ''garve, gebonden schoof'' (4.6.4).' [N 14, 26; JG 1a, 1b, 2c; L 17, 16; L 22, 33b; L 48, 34.3a; Lu 2, 34.3a; R [s], 65; S 5; Wi 16 en 17; monogr.; add. uit R 3, 70 en R 14, 19 en uit het materiaal van lemma 4.6.4 waarbij is aangetekend dat het om gedorste garven gaat]
I-4
|
18586 |
bustehouder |
bustehouder:
bustehaojer (L322a Nunhem)
|
bustehouder, steunlijfje voor de boezem [N 25 (1964)]
III-1-3
|
21305 |
buurten |
haastavond? (zn.):
[sic?, of kaartavond?, rk]
haastaovendj (L322a Nunhem),
naburen:
(bij de buren).
naobere (L322a Nunhem)
|
de avonden doorbrengen met praten en roken [kortavonden] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
29599 |
campagne, seizoen |
campagnetijd:
kǫmpanjǝtī̄t (L322a Nunhem),
seizoen:
sǝzūn (L322a Nunhem)
|
Die tijd van het jaar waarin de weersgesteldheid zodanig was, dat de mogelijkheid bestond in de buitenlucht vormelingen te drogen. Volgens een invuller uit Q 95 was de term campagne uit de tijd van de veldovens; later bij ring- en vlamovens werd hij minder gebruikt. [N 98, 7; monogr.]
II-8
|
18654 |
cape |
pelerine (<fr.):
pildrien (L322a Nunhem)
|
cape, grote ~, versierd met kant, strikken en fluwelen garnering [umhanger] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18557 |
capuchon |
tourette (fr.):
WNT: trette. Uit fr. tourette, door plant. vermeld als naam voor een vrouwelijk hoofddeksel.
tröt (L322a Nunhem)
|
capuchon van een regenmantel [tröt] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18067 |
cariës |
wolf:
wolf (L322a Nunhem)
|
Cariës: tandbederf, langzame vernietiging van het glazuur van de tand (wolf, cariës). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
33749 |
castreren |
nijpen:
nīpǝ (L322a Nunhem),
snijden:
šnii̯ǝ (L322a Nunhem)
|
In dit lemma worden twee manieren van castreren onderscheiden: A. onvruchtbaar maken door de teelballen weg te nemen, weg te snijden of te kwetsen, en B. onvruchtbaar maken door de teelballen af te binden of af te knijpen.. [N 3A, 19; JG 1a, 1b; A 3, 37; A 4, 12; L 4, 37; L 20, 12; Wi 16; monogr.]
I-11
|
21451 |
cent |
cent:
cent (L322a Nunhem)
|
cent, een ~ [ook oudere woorden als sans?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
21539 |
centiem |
belse cent:
Belssje cent (L322a Nunhem)
|
koperen munt van 1 centiem [N 21 (1963)]
III-3-1
|