18825 |
bedroefd |
bedroefd:
bedreuf (L427p Obbicht)
|
bedroefd [SGV (1914)]
III-1-4
|
33660 |
beemd |
band/bend:
bānjtj (L427p Obbicht),
bē̜nj (L427p Obbicht)
|
Het begrip beemd is, getuige ook de bronnenopgave bij dit lemma, vaak afgevraagd. Op grond van de informatie die de informanten bij hun antwoord gaven, springen er twee betekenissen uit van beemd. De eerste is ø̄lager gelegen, vochtig weilandø̄ en de tweede is ø̄hooiweide of hooilandø̄. Een aantal informanten vermeldt erbij dat beemd weiland is aan de Maas of aan een beek. Enkele andere bijvoegingen zijn: ø̄slechte wei met veel onkruidø̄, ø̄grasland zonder omheiningø̄, ø̄weiland met enkele bomenø̄, ø̄stuk zure grondø̄. De lage ligging wordt nogal eens als een slechte eigenschap, als minderwaardig, gewaardeerd. Sommige informanten geven aan dat een beemd iets anders is dan een broek. Mede door de diverse bijvoegingen bij de antwoorden zijn de beemd-opgaven daarom niet verwerkt in lemma 1.3.2 ɛlaaggelegen weidegrondɛ, waarin de broek-opgaven domineren. Binnen de woordtypen beemd en band/bend is niet altijd met zekerheid te zeggen of ze enkel- of meervoud zijn. Waar dit met zekerheid te zeggen is, is dit aangegeven.' [N 14, 53; N 14, 52; N 14, 50a; N 14, 50b; N 6, 33b; N P, 5; JG 1a, 1b, 1c; L 19b, 2aI; L 1a-m; L 4, 40; A 10, 4; S 2, 5, 43; Wi 6; RND 20; Vld.; monogr.]
I-8
|
17771 |
been |
been:
bein (L427p Obbicht)
|
been [SGV (1914)]
III-1-1
|
17561 |
been, beenderen |
knook:
knaok (L427p Obbicht),
knēūk (L427p Obbicht)
|
beenderen [N 10a (1961)] || benen, been (Frans: un os) [knook, knowk, been, bot] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
18997 |
begerig |
begerig:
begiêrig (L427p Obbicht)
|
begeerig [SGV (1914)]
III-1-4
|
25559 |
beginnen te rijzen |
gaan:
gǭn (L427p Obbicht)
|
De informant van Q 121 merkt op dat dit "beginnen te rijzen" gebeurt van b.v. zondagavond tot 4 uur maandagmorgen. [N 29, 25a; monogr.]
II-1
|
20430 |
begrafenis |
begrafenis:
begrafenis (L427p Obbicht)
|
begrafenis [SGV (1914)]
III-2-2
|
18798 |
begrip, besef |
benul:
benul (L427p Obbicht),
besef:
besef (L427p Obbicht)
|
besef (hij heeft er geen ~ van) [SGV (1914)]
III-1-4
|
22906 |
beieren |
luiden:
de klokke loeje (L427p Obbicht),
loeje (L427p Obbicht)
|
Het gelui, het gebeier van de klok(ken). [N 96A (1989)] || Hoe zegt men : de klokken beieren?. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
21684 |
bekostigen? |
betalen:
betale (L427p Obbicht),
permitteren (<lat.):
dat kèn ich mich neet permitere (L427p Obbicht)
|
Betekenis en uitspraak van: het werkwoord bekostigen = betalen, b.v. "dat kan ik niet bekostigen? [bekostigen, beköstigen?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|