e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Obbicht

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
strowis stroo(i)ewis: stryǝwęš (Obbicht) Klein busseltje lang stro, met name gebruikt om er een stroband van te maken. [S 36; monogr.] I-4
strozak paljas: paljas (Obbicht), strozak: strozak (Obbicht) Met stro gevulde matras (bulster, paljas, strozak) [N 79 (1979)] III-2-1
struikelen struikelen: strukele (Obbicht) struikelen [SGV (1914)] III-1-2
stucadoor pleisteraar: plęjstǝrǝr (Obbicht), stucadoor: stykadōr (Obbicht) Arbeider die bepleisteringen op muren en plafonds aanbrengt. De woordtypen 'stucpaffer' en 'pleisterbuil' werden in Q 121 gebruikt voor de stucadoor die de eerste pleisterlaag met grote kracht tegen de muur smeet. Op deze wijze werd de hechting van het materiaal aan de muur bevorderd. [N 30, 3c; monogr.; div.] II-9
stuifsneeuw jaagsneeuw: jaagsjniè (Obbicht), jachtsneeuw: jaihtsneeuw (Obbicht) fijne stuifsneeuw, poolsneeuw [snipper- snipsneeuw] [N 22 (1963)] III-4-4
stuiken kuiltjegooien: #NAME?  kuultje gooien (Obbicht) Hoe worden (werden) de verschillende knikkerspelen genoemd? [N R (1968)] III-3-2
stuitbeen staartknookje: sjtartknökske (Obbicht) stuitbeen [gatschenk, stietje, startschroef] [N 10 (1961)] III-1-1
stuiven van droog zand of stof stuiven: stūve(n) (Obbicht), ⁄t sjtuft (Obbicht) beginnen te stuiven (er waait droog en fijn zand rond bij winderig weer] [stieven, smoren, mouwen, stobberen, stubbelen] [N 22 (1963)] || stuiven [SGV (1914)] III-4-4
stuiver knab: Opm. tegen een 10-centimes st.).  knab (Obbicht), knabje: knepke (Obbicht), stuiver: stuuver (Obbicht), vijfje: viefke (Obbicht) stuiver [SGV (1914)] || stuiver, een ~ [5-centstuk] [stuiver, nikkel?]. Is er verschil in benaming tussen de oude nikkelen en de nieuwe bronzen stuiver? [N 21 (1963)] III-3-1
stuk grond lap: lap (Obbicht), perceel: perceel (Obbicht), stuk: stø̜k (Obbicht) Een stuk land, een perceel grond, in het algemeen. [N 27, 2a en 5; Vld.; N 11A, 106 add.; monogr.] I-8