e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Obbicht

Overzicht

Gevonden: 2561
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
duits duits: Duits (Obbicht) Duitsch [SGV (1914)] III-3-1
duivenhok duivenhok: doevenhok (Obbicht), duvǝ(n)hǫk (Obbicht), duivenkooi: doevekoij (Obbicht), dūvǝkōi̯ (Obbicht), duiventil: doeventil (Obbicht), duvǝtel (Obbicht) (duiven)til [SGV (1914)] || Soms vindt men in de nok van de zolder een afgeschotte ruimte voor de duiven, die door een gat in de gevel of in het dak in en uit kunnen vliegen. Hier staan de benamingen voor het duivenhok, ongeacht de vorm van dat hok, bijeen. De termen slag en spijker in dit lemma hebben betrekking op de duivenkooi als geheel. Zie ook het lemma "duivenslag" (3.4.8). In kaart 51 zijn voor Belgisch Limburg alleen de mondeling verzamelde gegevens in kaart gebracht. Zie afbeelding 17. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 10, 9k; L 8, 9a; L 38, 31; S 37; monogr. add. uit N 5A, 58c "til" en JG 2c; A 28, 14c "spijker] I-6, III-3-2
duivin, vrouwelijke duif zij: ein zie (Obbicht) wijfjesduif [SGV (1914)] III-4-1
duizelig dol: dae wurste döl van (Obbicht), duizelig: duuzeleg (Obbicht), dūzelig (Obbicht), dùùzelig (Obbicht) dol worden, iemand die lang heeft of is rondgedraaid [N 07 (1961)] || duizelig [SGV (1914)] || duizelig [locht, deuzig, duizig, dol, zat] [N 10a (1961)] || duizelig worden, iemand die een harde slag op zijn hoofd heeft gekregen [N 07 (1961)] III-1-2
duizendpoot duizendpoot: WBD  doezendpaoət (Obbicht) duizendpoot [duuzendbeender, -been] [N 26 (1964)] III-4-2
dunne melk blauwe melk: blaw melk (Obbicht) Dunne melk met een laag vetgehalte. [N 3A, 74] I-11
durven durven: durve(n) (Obbicht) durven [SGV (1914)] III-1-4
duwen duwen: dūje (Obbicht) duwen [SGV (1914)] III-1-2
dwarsbalk van de hooihark rekebalk: rē̜kǝbalǝk (Obbicht) De balk van de hooihark waarin de tanden zijn bevestigd; zie afbeelding 11, b. De instabiliteit van de heteroniemen wijst erop dat het begrip amper tot de eigenlijke landbouwterminologie is doorgedrongen. [N 18, 92b] I-3
dwarsdrijven dwarsdrijven: ⁄t dwêsdrieven (Obbicht) dwarsdrijven [SGV (1914)] III-1-4