20346 |
grootmoeder |
grootmoeder:
groitmooder (L427p Obbicht)
|
grootmoeder [SGV (1914)]
III-2-2
|
25007 |
grootte |
grootte:
gruedje (L427p Obbicht)
|
grootte [SGV (1914)]
III-4-4
|
25060 |
grote hoeveelheid, hoop |
hoop:
((Uitzicht: De oa staat ???? bij de oo)?
hoap (L427p Obbicht),
(Verhevenheid).
houp (L427p Obbicht),
hopen (mv.):
huip (L427p Obbicht)
|
hoop [SGV (1914)] || hoopen (mv.) [SGV (1914)]
III-4-4
|
22504 |
grote knikker |
marvel:
morvel (L427p Obbicht)
|
Een grote knikker. [N R (1968)]
III-3-2
|
19502 |
grote schoonmaak |
grote poets:
groate póts (L427p Obbicht)
|
Hoe noemt u de voorjaarsschoonmaak? [N105 (2000)]
III-2-1
|
18872 |
gruwelijk |
gruwelijk:
Opm. zelden gebruikt.
grūwelik (L427p Obbicht)
|
gruwelijk [SGV (1914)]
III-1-4
|
32626 |
guano |
guano:
guano (L427p Obbicht)
|
Guano is een poedervormige meststof, vervaardigd van uitwerpselen, veren en kadaverresten van zeevogels, waarvan zich in de loop van de tijd dikke lagen hebben gevormd op onbewoonde eilanden en klippen met name aan de westkust van Zuid-Amerika (Peru, Chili). Blijkens een aantal opgaven werd guano beschouwd als de oudste of eerst bekende kunstmest of was hij de voorloper daarvan, die vooral vóór de eerste W.O. gebruikt werd. Toen de echte kunstmest zijn intrede had gedaan, werd deze aanvankelijk nog vaak guano genoemd. Met guano, die voornamelijk werd aangewend om pootaardappelen te bemesten, ging men zuinig om: met een oude eetlepel of iets dergelijks werd in ieder pootgat een kleine hoeveelheid van deze meststof op of bij de aardappel gelegd. Volgens de meeste opgaven was guano een stikstofhoudende meststof, volgens enkele andere bevatte hij ook kali en fosforzuur, terwijl hij eenmaal met thomasslakken wordt vergeleken of als zwarte meststof wordt omschreven. Mogelijk werd deze originele vogelmest in het begin van de kunstmestperiode synthetisch nagemaakt en als guano of onder een daarop gelijkende handelsnaam in de handel gebracht. [N P, 8; N 11A, 62a]
I-1
|
19082 |
guit |
snaak:
snaak (L427p Obbicht)
|
guit [SGV (1914)]
III-1-4
|
21331 |
gulden |
gulden:
gējje (L427p Obbicht),
gölje (L427p Obbicht),
piek:
piek (L427p Obbicht)
|
gulden [SGV (1914)] || gulden, een ~ [kent uw dialect ook namen als piek, pieterman of andere?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
19075 |
gunnen |
gunnen:
gunne(n) (L427p Obbicht),
toeslaan:
ze wört toegeslage (L427p Obbicht)
|
gunnen [SGV (1914)] || ze wordt gegund, i.v.m. de openbare verkoping van b.v. een boerderij [de boerderij gaat af?] [N 21 (1963)]
III-1-4, III-3-1
|