e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L216p plaats=Oirlo

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
jasschort jasscholk: jascholluk (Oirlo), jasscholk (Oirlo) schort die aan de voorkant als een jas wordt dichtgeknopt [N 24 (1964)] III-1-3
jenever borrel: borrel (Oirlo), foezel: Geft n vulle gennen haver en n kiend genne fo‰zel: behandel een jongere niet direkt als een volwassenen Deen appel is foeës Foeës waer: drukkend droog weer Foeëzen tört Zó foeës as n knölleke: geen sap of vocht meer bevattend Deen appel is foeës Foeës waer: drukkend droog weer Foeëzen tört Zó foeës as n knölleke: geen sap of vocht meer bevatten  foēzel (Oirlo), jenever: jenever (Oirlo), snevel (Oirlo), klare: klaore (Oirlo), oude: Ik heb liever ennen âlde as enne jònge  âlde (Oirlo), praatwater: praotwater (Oirlo), schnaps (du.): snáps (Oirlo), spraakwater: Spraokwater iengenome hebbe: (iets) teveel gedronken hebben  spraokwater (Oirlo), wauwelwater: wáwwelwater (Oirlo), zauwelwater: sáwwelwater (Oirlo) eigen gestiikte jenever van slechte kwaliteit || jenever || jenever; Hoe noemt U: Sterk alcoholische drank bereid uit moutwijn waaraan bij de distillatie jeneverbessen zijn toegevoegd, die er het aroma aan verlenen (snevel, babbelwater, jandoedel, knevelwas, kwak, sjenevel, jenever, klare, snaps) [N 80 (1980)] || oude jenever || sterke drank || sterke drank, jenever III-2-3
jeneverbes wachelbeer: wáchelbaer (Oirlo), wachelenstruik: wáchelestroek (Oirlo) jeneverbes (Juiniperus communis L.) III-4-3
jeugd, jongelieden jeugd: jeug(d) (Oirlo), jongelui: jòngeluuj (Oirlo), jòngluuj (Oirlo) jeugd || jonge mensen || jongelui III-2-2
jeuk jeuks: juks (Oirlo, ... ) jeuk [N 07 (1961)] || jeuk [öksel, jukt, ukt] [N 10a (1961)] III-1-2
jeuken jeuksen: jukse (Oirlo) jeuken, het begint te jeuken [öksele, euke, juike, juuke] [N 10 (1961)] III-1-2
jezuïet jezuet: jezewiet (Oirlo) Een Jezuiet [Jozefiet, Zjezwiet]. [N 96D (1989)] III-3-3
jicht gicht: gicht (Oirlo), jicht: jeecht (Oirlo), vliegende jicht: vliegende jeecht (Oirlo) jicht [SGV (1914)] || Jicht: stofwisselingsziekte die berust op afzetting van urinezure zouten in de gewrichten, met veel pijn (jicht, dicht, gicht, flerecijn, reumatiek). [N 84 (1981)] III-1-2
joden joden: judde (Oirlo) joden [SGV (1914)] III-3-3
joelen jouwen: jouwe (Oirlo), stechelen: stechele (Oirlo) zich luidruchtig gedragen met veel gebaren en bewegingen; joelen [kwaken, jouwen, joelen, herriën, stachelen] [N 87 (1981)] III-3-1