e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L216p plaats=Oirlo

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
mals, gezegd van boter zacht: zoft (Oirlo) mals, goed smeerbaar, gezegd van boter (plat) [N 91 (1982)] III-2-3
man kerel: kɛl (Oirlo, ... ), man: man (Oirlo), mens: meensch (Oirlo) man [RND], [RND], [SGV (1914)] III-3-1
man, mannelijke zangvogel mannetje: menneke (Oirlo) mannelijke zangvogel (tersel) [N 83 (1981)] III-4-1
man, manspersoon man: man (Oirlo, ... ), manskerel: mânskél (Oirlo), manslui: mânsluuj (Oirlo), manspersoon: (pleonasme)  mânspersoeën (Oirlo), mansvolk: mânsvolk (Oirlo) man || man. (Bestaat er een woord voor man in de beteekenis van echtgenoot?) [DC 05 (1937)] || manspersoon || verzamelnaam voor mannen III-2-2
manchet manchet: manchet (Oirlo) manchet, vaste mouwboord van een overhemd [N 23 (1964)] III-1-3
manchetknoop manchettenknoopje: manchette knöpkes (Oirlo) manchetknoopjes [N 23 (1964)] III-1-3
mand ben: bɛn (Oirlo), mand: mãnt (Oirlo), mānt (Oirlo) De algemene benaming voor een uit wissen gevlochten mand. Zie ook afb. 284. Uit het materiaal blijkt dat er niet altijd een onderscheid wordt gemaakt tussen de woorden mand en korf. Als dat wel wordt gedaan, duidt men met het eerste woord eerder een mand met oren aan, terwijl men het tweede gebruikt voor een mand met een hengsel (vgl. Janssens, pag. 24 e.v.). Zie ook het lemma ɛkorfɛ.' [N 20, 48; N 40, 37; L 1 a-m; S 23; monogr.] II-12
mandenmaker mandenmaker: mandǝmē̜kǝr (Oirlo) Iemand die manden en andere producten maakt van wissen. [N 40, 12; N 40, 36; monogr.] II-12
mangel, wringer wringer: vringe (Oirlo) Toestel met tegen elkaar draaiende cilinders om gewassen linnengoed glad te maken (mangel, wringer) [N 79 (1979)] III-2-1
manken hompelen: den hômpelt (Oirlo), met ??n been trekken: den trekt mit zien biën (Oirlo) Gebrekkig lopen door bijv. ongelijke lengte van de benen (honkelen, lammen, knakken). [N 84 (1981)] III-1-2