20750 |
koekje |
camps-mop:
Syst. WBD
camps-mop (L216p Oirlo),
knapkoek:
Syst. WBD
knapkoek (L216p Oirlo),
t Is már enne knápko‰k: het stelt niet veel voor
knápkoēk (L216p Oirlo),
marie-koekje:
Syst. WBD
marie-kuukske (L216p Oirlo),
mop met een gat in:
Syst. WBD
mop mit en gat ien (L216p Oirlo),
mopje:
liedje klein kind Kóm mien möpke, spuit n möpke dan kriede n möpke: Kom mijn kind, speel een liedje dan krijg je een koekje
möpke (L216p Oirlo),
Syst. WBD
möpke (L216p Oirlo),
sprits:
Syst. WBD
sprits (L216p Oirlo),
zandkoekje:
Syst. WBD
zandkuukske (L216p Oirlo)
|
knapkoek, dunne knapperige en besuikerde (aanvankelijk ruitvormig, later ronde) koek als lekkernij || koekje || Welke benamingen kent u voor koekjes (kaffekoekje, sterreke, waterpletske, peekverjenneke, knapkoek?) Wat zijn de verschillen tussen deze? [N 16 (1962)]
III-2-3
|
19747 |
koelkast |
ijskast:
ieskâs(t) (L216p Oirlo)
|
ijskast
III-2-1
|
33349 |
koestal |
koestal:
ku[stal] (L216p Oirlo),
kuu̯[stal] (L216p Oirlo)
|
De stal bestemd voor het rundvee. Soms zijn er voor ouder vee en kalveren aparte stalruimten. Meestal zijn de koestal en de kalverstal in één ruimte, die in zijn geheel "de koestal" wordt genoemd. Men kan de koestal echter ook opvatten als dat deel van de stal waar de koeien staan. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (stal) het lemma "stal" (2.1.2). [N 5A, 33; N 5, 105g; JG 1a en 1b; A 10, 9a; L 38, 24; R (s]
I-6
|
34646 |
koets |
koets:
kuts (L216p Oirlo)
|
Vierwielig rijtuig met een vierkante gesloten kast voor een klein aantal personen. De kast hangt in riemen of rust op veren. De koetsier heeft een aparte bok. De koets is een van de meest bekende rijtuigen, vandaar dat "koets" ook vaak als algemene benaming voor het vierwielig rijtuig gebruikt wordt. [N 17, 5; N 101, 1-13; N G, 51; L 28, 24; L 36, 70; L A, 288; L 1a-m; S 18; Wi 18; Gi 3,IB; monogr]
I-13
|
21140 |
koets (alg.) |
koets:
koets (L216p Oirlo, ...
L216p Oirlo)
|
een vierwielig, geheel gesloten rijtuig, door een of meer paarden getrokken [koets, toegerij, toekoets] [N 90 (1982)] || koets [SGV (1914)]
III-3-1
|
20864 |
koffie |
koffie:
koffie (L216p Oirlo, ...
L216p Oirlo,
L216p Oirlo),
troost:
truəst (L216p Oirlo)
|
fig. voor koffie || koffie [SGV (1914)] || koffie, een kop ~ [SGV (1914)]
III-2-3
|
20840 |
koffie zetten |
opschudden:
òpschudde (L216p Oirlo)
|
koffie zetten
III-2-3
|
20588 |
koffiedik |
drats:
drats (L216p Oirlo, ...
L216p Oirlo),
koffiedrats:
koffiedrats (L216p Oirlo),
Dat hit geld gekaost, zeej de vrouw tigge de jòng, en toew goot zij m de koffiedrats ien zien tas
koffiedrats (L216p Oirlo)
|
koffiedik [DC 47 (1972)], [SGV (1914)]
III-2-3
|
19787 |
koffieloodje |
koffielood:
koffieloeëd (L216p Oirlo)
|
metalen kokertje voor het afmeten van de hoeveelheid koffie die hier en nu nodig is om de gewenste sterkte te verkrijgen
III-2-1
|
19515 |
koffiepot |
koffiekan:
koffie-kan (L216p Oirlo),
koffiepot:
koffie-pot (L216p Oirlo),
koffietuit:
koͅfitø͂ͅt (L216p Oirlo)
|
koffiekan || pot waarin koffie wordt gezet [N 20 (zj)]
III-2-1
|