23876 |
bedevaartplaats |
bedevaartsplaats:
beejvaartsplats (L216p Oirlo)
|
Een bedevaartsplaats, bedevaartsplaats, genadeoord. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
23878 |
bedevaartprentje |
bedevaartsprentje:
beejvaartspreentje (L216p Oirlo)
|
Een prentje ter nagedachtenis aan een bedevaart. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
23879 |
bedevaartvaantje |
bedevaartsvaantje:
beejvaartsvaantje (L216p Oirlo)
|
Een vaantje of vlagje dat tijdens een bedevaart gedragen en daarna als gedachtenis aan die bedevaart bewaard wordt, bedevaartsvaantje, -vlagje, pelgrimsvlagje. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
24054 |
bediend worden |
bediend worden:
bediend wörre (L216p Oirlo)
|
Bediend worden, berecht worden, de laatste sacramenten ontvan-gen. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
21558 |
bedienen |
bedienen:
bedîêne (L216p Oirlo),
iem. bediene (L216p Oirlo)
|
de gevraagde waren in een winkel aan de klant geven [bedienen, gerieven, bestellen] [N 89 (1982)] || Iemand bedienen, berechten, iemand de laatste sacramenten toedienen. [N 96D (1989)]
III-3-1, III-3-3
|
19213 |
bedorven (persoon) |
verwend:
mar.: vgl. ook het lemma "verwend kindje"in afl. 2.2.
verwend (L216p Oirlo)
|
met te grote toegeeflijkheid opgevoed, met een bedorven karakter [mouter] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
34540 |
bedorven ei |
schiere eieren:
sxīrǝ ęi̯ǝrǝn (L216p Oirlo)
|
[N 19, 54d; L 6, 39; S 31; monogr.]
I-12
|
18965 |
bedriegen |
bedriegen:
bedriege (L216p Oirlo),
bedrīēge (L216p Oirlo),
beduivelen:
beduvele (L216p Oirlo),
belazeren:
belazere (L216p Oirlo),
beschijten:
beschiete (L216p Oirlo),
besodemieteren:
besodemietere (L216p Oirlo),
betoepen:
betoepe (L216p Oirlo),
bezeiken:
bezaeke (L216p Oirlo),
kloten:
kloëte (L216p Oirlo, ...
L216p Oirlo),
verneuken:
verneuke (L216p Oirlo)
|
bedonderen, belazeren, bedriegen || bedriegen [SGV (1914)] || bedriegen, belazeren || belazeren, bedonderen, bedriegen || iemand door list en leugen voor de gek houden en daarvan gebruik maken [kullen, bikken, kleuten, bijbrengen, belakken, verneuken, besleuteren, loren, lorzen, bedonderen, bemieteren, besodemieteren, kinkelfoezen] [N 85 (1981)] || opzettelijk bedrog [konkelfoes, konterband] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18966 |
bedrieger |
bedrieger:
bedrīēger (L216p Oirlo)
|
iemand die een ander bedriegt [prul, smiechel, striegelaam, bedrieger] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18825 |
bedroefd |
bedroefd:
bedroefd zien (L216p Oirlo),
bedrŭfd (L216p Oirlo),
droevig:
drūveg (L216p Oirlo)
|
bedroefd [SGV (1914)] || droevig, treurig || verdriet hebbend, treurig [droef, bedroefd] [N 85 (1981)]
III-1-4
|