20366 |
meisje met wie een jongen verkering heeft |
maagdje:
megje (L216p Oirlo),
mien megje (L216p Oirlo),
meid:
mejd (L216p Oirlo),
meisje:
cf. VD s.v. "meiske, meisken
meske (L216p Oirlo)
|
het meisje met wie men verkering heeft [parmeteit, meid, fem, frul, caprice] [N 87 (1981)] || Hoe noemt men het meisje met wie men verkeering heeft? (Hoe noemt men haar, wanneer men met haar verloofd is?) [DC 05 (1937)] || meisje waarmee men verkering had (vroegere benaming)
III-2-2
|
20381 |
meisje met wie men verloofd is |
aanstaande:
ánstónde (L216p Oirlo),
meid:
mien meid (L216p Oirlo),
vrijster:
vreejster (L216p Oirlo)
|
aanstaande, verloofde, vriend(in) || Hoe noemt men haar, wanneer men met haar verloofd is? (Hoe noemt men het meisje met wie men verkeering heeft?) [DC 05 (1937)] || verloofde [vrouwelijk] [fem, frul, caprice] [N 87 (1981)]
III-2-2
|
18736 |
meisjeshemd? |
hemd:
hemd (L216p Oirlo)
|
Onderhemd voor meisjes. Hoe noemt men in uw dialect het hemd dat onder de bovenkleding wordt gedragen, direct op het lichaam: van meisjes? [DC 62 (1987)]
III-1-3
|
18622 |
meisjesmuts met afhangende strook |
kaper:
WNT: kaper (II), bet. 2) Hoofddeksel voor vrouwen...
kaaper (L216p Oirlo)
|
meisjesmuts die nauw om het hoofd sluit en met een strook afhangt tot op de schouders [kaaper, kappelin, kapmöts] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18734 |
meisjesonderbroek? |
maagdjesonderboks:
megjesonderboks (L216p Oirlo)
|
Onderbroek voor meisjes. [DC 62 (1987)]
III-1-3
|
18583 |
meisjesondergoed |
maagdjesondergoed:
megjesondergoed (L216p Oirlo)
|
Ondergoed voor meisjes. [DC 62 (1987)]
III-1-3
|
18637 |
meisjespantalon met kanten pijpen |
kanten boks:
kantebôks (L216p Oirlo)
|
meisjespantalon (vero) met kanten pijpen die tot onder de knieën reiken [N 25 (1964)]
III-1-3
|
24543 |
melde |
schietmelde:
schietmeld (L216p Oirlo)
|
melde, witte ganzenvoet
III-4-3
|
24872 |
melganzenvoet |
hanenpoot:
hanepoeët (L216p Oirlo)
|
Melganzevoet (chenopodium album 30 tot 100 cm hoge plant. De stengels staan rechtop en zijn vertakt; de bladeren zijn zeer verschillend van vorm, tevens onregelmatig getand, de bovenste gaafrandig, aan de buitenkant dofgroen, de onderkant wit-melig best [N 92 (1982)]
III-4-3
|
20970 |
melig |
droog:
druëg (L216p Oirlo)
|
Te rijp en daardoor droog en korrelig, gezegd van een vrucht (meelachtig, melen, versleten, melig). [N 82 (1981)]
III-2-3
|