21441 |
onbetrouwbare koopman |
jood:
enne jud (L216p Oirlo)
|
Inventarisatie uitdrukkingen voor: scheldwoorden of misprijzende woorden kent uw dialect voor een weinig koopkrachtig en onbetrouwbaar koopman [kremmer, toesser, ruilebuiter, voorsnijer?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
25149 |
onbewolkt |
klaar:
klaor (L216p Oirlo),
klaar als de dag:
kloar as de dag (L216p Oirlo),
klare lucht:
⁄t is en klaor lôcht (L216p Oirlo),
licht:
licht (L216p Oirlo)
|
als [klaar ~ de dag] [SGV (1914)] || onverduisterd in licht, schijn of glans [helder, klaar, licht] [N 91 (1982)] || wolkenloos, zonder wolken, gezegd van de lucht [uitgekeerd, uitgeklaard, klaar] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
25092 |
onbruikbaar maken, verbruien |
bederven:
bederve (L216p Oirlo),
verknallen:
verknalle (L216p Oirlo),
verpesten:
verpesten (L216p Oirlo)
|
onbruikbaar maken, zijn waarde doen verliezen [verworden, verdraaien, begaaien, verbruien, bederven, verpeuteren, nonen, verballemonden] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
30245 |
onderdorpel |
raamdorpel:
rāmdø̜rpǝl (L216p Oirlo)
|
De onderste horizontale regel van een raam- of deurkozijn. Voor buitendeur- of buitenraamkozijnen werd de onderdorpel vroeger meestal uit eikehout of natuursteen vervaardigd, bij binnendeurkozijnen uit vure- of dennehout, soms uit eikehout. Tegenwoordig wordt ook hardhout, kunststof en metaal gebruikt. [N 55, 7c; monogr.]
II-9
|
24637 |
ondereinde van de stam |
kont:
als ie omgezaagd is
de koônt (L216p Oirlo)
|
Het dikke uiteinde van de stam, onderaan (voet, kont, gat, kop). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
18401 |
ondergoed |
ondergoed:
ondergoed (L216p Oirlo),
oŏndergōēd (L216p Oirlo)
|
ondergoed, onderkleren [t onderdinge] [N 25 (1964)] || Onderkleding. Wat is in uw dialect het gewone woord voor onderkleding? [DC 62 (1987)]
III-1-3
|
32640 |
ondergronder, woeler |
ondergronder:
ondǝrgrondǝr (L216p Oirlo),
wroeter:
vrȳtǝr (L216p Oirlo
[(schaar of mes dat de ondergrond openbreekt)]
)
|
De ondergronder of woeler was een aparte ploeg zonder kouter en riester, maar met een lansvormige schaar of twee in tegenovergestelde richting geplaatste messen vóór op het ploeghoofd. Vaak werd de oude aanaardploeg tot ondergronder omgebouwd. Met deze ploeg, die vóór de gewone ploeg uitging of erop volgde, werd de ondergrond, de bodem van de voor opengebroken. Men kon ook met de gewone ploeg de ondergrond losrakelen, door op de plaats van de voorschaar of het kouter, dan wel aan of onder de ploeghiel een woelschaar, een woelhaak of woelmes aan te brengen. Aldus werd tegelijkertijd de bovengrond geploegd en de ploegzool opengebroken. [N 11, 33j; N 11A, 76a + 76b + 77; N 27, 14]
I-1
|
21351 |
onderhands |
onderhands:
onderhandsch (L216p Oirlo),
ônderhânds regele (L216p Oirlo)
|
onderhandsch [SGV (1914)] || schuld die niet schriftelijk is vastgelegd [handschuld?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
18257 |
onderhemd |
hemd:
ein schon hemd (L216p Oirlo),
hemd (L216p Oirlo, ...
L216p Oirlo,
L216p Oirlo),
himd (L216p Oirlo)
|
hemd [SGV (1914)] || Onderhemd voor mannen. Hoe noemt men in uw dialect het hemd dat onder de bovenkleding wordt gedragen, direct op het lichaam: van mannen? [DC 62 (1987)] || onderhemd, onderkledingstuk dat op het blote lijf gedragen wordt [im, emmek, hem, himp, kemsel, liejms, sjmies, vlok] [N 25 (1964)] || schoon [o] [een ~ hemd] [SGV (1914)]
III-1-3
|
18313 |
onderjurk |
onderrok:
onderrok (L216p Oirlo),
ônderrok (L216p Oirlo)
|
onderjurk, onderkleed met lijfje en schouderbanden [N 24 (1964)]
III-1-3
|