e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q033p plaats=Oirsbeek

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
fronsen fronselen: frŏĕnsjelə (Oirsbeek), frónsjelə (Oirsbeek) Fronsen: tot rimpels samentrekken, gezegd van wenkbrauwen en voorhoofd (fronsen, zich fronsen, fronselen, rimpelen). [N 84 (1981)] III-1-1
front front: frǫnt (Oirsbeek  [(Emma)]   [Domaniale, Wilhelmina]) Het uiteinde of de zijde van de mijngang die in het gesteente of in de steenkoollaag vooruitgedreven wordt. Werkfront in het algemeen. [N 95, 10; N 95, 398; monogr.; Vwo 329] II-5
fruit eten knatsen: knatsje (Oirsbeek), knàtsjə (Oirsbeek), knátsjə (Oirsbeek) fruit eten; Hoe noemt U: (Veel, onrijp) fruit eten (groezen, snaaien, snatsen, snoeien) [N 80 (1980)] III-2-3
fruiten aanbraden: àànbrao (Oirsbeek) fruiten; Hoe noemt U: Vlees of uien bruin braden (fruiten, fritten) [N 80 (1980)] III-2-3
fruitworm worm: fonetisch b.v. daen appel haet de woerm in  de wŏĕrm (Oirsbeek) worm die in een appel huist [pieremenneke] [N 26 (1964)] III-4-2
fuik fuik: foek (Oirsbeek, ... ) fuik [SGV (1914)] III-3-2
fuut fuut: fuut (Oirsbeek) fuut (vogel) [SGV (1914)] III-4-1
gaan gaan: goa (Oirsbeek), gâôë (Oirsbeek) gaan [SGV (1914)] || lopen, gaan; inventarisatie uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 10 (1961)] III-1-2
gaan liggen (van de wind) zich leggen: heit zig gelag (Oirsbeek), zig leggə (Oirsbeek) gaan liggen, gezegd van de wind [stillen] [N 81 (1980)] III-4-4
gaar gaar: gaar (Oirsbeek, ... ), murg: murg (Oirsbeek) gaar; Hoe noemt U: Goed gekookt (gaar, murw) [N 80 (1980)] III-2-3